VIERING : EEN HUIS WAAR EEN RAAM OPEN STAAT…

Dominicus Gent
Viering van zondag 12 november 2023 

HUIS

 

We vieren vandaag met overwegingen rondom een gedicht dat ons raakt. Een gedicht dat veel elementen bevat die tot de essentie van ons bestaan behoren: een huis, een deur, een raam, licht…
Waar die essentie ontbreekt ontstaat een mensonwaardige situatie. Niet zo ver van ons bed, echt niet zo ver. We zien of horen elke dag de beelden in het nieuws. Het maakt dat we ons vaak koud en machteloos voelen.

Maar we zingen ons warm en heten elkaar welkom met het lied:

Welkom

Dit huis is een huis waar de deur openstaat,
waar zoekers en zieners, genood of gekomen,
hun harten verwarmen, van toekomst gaan dromen,
waarin wat hen drijft tot herkenning gaat komen,
de vonk van de Geest in hun binnenste slaat.

Dit huis is een huis waar gemeenschap bestaat,
waar zangers en zeggers bijeen zijn gekomen
om uiting te geven aan waar zij van dromen,
waardoor een beweging ontstaat die gaat stromen,
die nooit meer, door niemand, zich inperken laat

T: Margryt Poortstra M: Tom Löwenthal

 

Huis  

Het is mooi een huis te zijn
Voor het enige hart
Dat je niet wil achterlaten.

Het is mooi een ladder te zijn
Voor kinderen
Die op een sombere dag
Naar de zon willen klimmen.

Het is mooi een deur te zijn
Zachtjes knarsend maar toch opengaand
Voor al wie wil binnengaan.

En een raam
Waarin het licht niet dooft
Voor al wie denkt:
Het is al laat.

Vjatsjelav Koeprijanov

 

‘Huis’ is een gedicht van Vjatsjeslav Koeprijanov, uit het Russisch vertaald door Myriam Vanhee. Vjatsjeslav Koeprijanov is geboren in 1939 in Novosibirsk, Siberië en woont nu in Moskou. Hij ging studeren aan de vertaalfaculteit van het Instituut voor Buitenlandse Talen in Moskou. Zijn eerste publicaties waren vertalingen van klassiekers als Novalis, Rainer Maria Rilke, Bertold Brecht, enz. Pas na zijn veertigste kwamen zijn eigen dichtbundels uit, in 1988 een eerste Nederlandse vertaling (De voelhorens van de aarde). Het gedicht ‘Huis’ werd opgenomen in de bundel ‘De papieren leugen’ (2008).

‘Huis’ : een gedicht zonder rijm noch vast metrum, in eenvoudige taal met alledaagse, herkenbare beelden. Simpel? Dit besluiten zou onrecht doen aan het werk van de dichter én van de vertaler. Zij schrijven, herschrijven, gommen, zoeken en wroeten vooraleer het de lezer onder ogen komt.

‘Huis’: Enkele maanden geleden las ik dit gedicht voor het eerst en het raakte me. Zo gaat dat af en toe met poëzie. Het was er op een moment dat ik er open voor stond of misschien nood aan had? Het mocht in elk geval binnen komen. Sindsdien gaat het met mij mee, tot hier vandaag in deze viering.
Ik ervaar dit gedicht als bevestiging van de nood aan verbinding. We mogen er zijn voor elkaar en we hebben elkaar nodig. Meer dan ooit. Niemand mag achterblijven, uitgesloten worden. Of ook nog: niemand gaat ooit verloren – mag ooit verloren gaan. Zo lees ik toch het eerste vers: het enige hart dat je niet wil achterlaten. Ik ben gekend, gezien, wordt bij name genoemd. Oosterhuis schreef het ook al: Dit huis vol mensen, weet Jij wie het zijn? Ik mag het hopen. Heb Jij ons geteld, ken Jij ons bij name? Dan ben je de enige. De gedachte is ons vertrouwd en schenkt hoop. Broodnodige hoop want zoveel mensen worden niet gezien of over het hoofd gezien. Mensen in de stad bedelen om geld of eten maar meer nog om erkenning en verbinding.

De dichter reikt elementen aan om tot hoopvolle verbinding te komen.

Een ladder waarop je omhoog kunt klimmen, waar de warmte van de zon je nieuwe energie geeft. Soms heb je een ladder nodig om je doel te bereiken. Letterlijk of figuurlijk. Het is noodzakelijk gereedschap voor de dakwerker, voor de boomverzorger, de schilder: een veilige, stabiele ladder. Laatst zag ik een brandweerman op een hoge ladder aan een flatgebouw. Een draagberrie werd naar de 2de verdieping van het pand gehesen. Iemand kon niet via trap of lift naar de ambulance gebracht worden. Ik denk aan het verhaal van de lamme in het evangelie. Spektakel! De lamme man op een draagbed geraakt niet bij Jezus. Ze klimmen op het dak (met een ladder?) en ze breken het open. De pannen vliegen er van het dak.
Ik houd mijn hart vast als ik kinderen (en een enkele volwassene) op een ladder zie klimmen. Toch vind ik het een fijne gedachte, een mooi beeld. Misschien moet ik minder bang zijn, mijn angst opzij zetten, om te doen wat mag, wat kan, wat moet. En zien. Want dichtbij en veraf zijn er veel moedige mensen die dagelijks de ladder opgaan.

De derde strofe van het gedicht schenkt ons een deur – zacht knarsend maar toch opengaand.
Je kunt een deur op veel manieren opendoen. Heel voorzichtig, op een klein kiertje, klaar om onmiddellijk weer dicht te gooien. Of met een groot weids gebaar: ‘wie je ook bent, ik zie je, ik luister en je bent welkom!’ Ik geef toe het is een oefening. De voordeur van mijn ouderlijk huis begon halfweg een beetje te slepen en stokte dan helemaal (ondanks de pogingen van de schrijnwerker om het euvel te herstellen). Ik kreeg ze nooit in één keer helemaal open. Voor de ene was het welgekomen wegens ‘veilig’, voor de ander een bron van ergernis. Ik heb mij sindsdien voorgenomen om, als er aangebeld wordt, de voordeur altijd wijd open te draaien. Een enkele keer is het schrikken. We kregen ooit één keer een deurwaarder aan de deur (een achterstallige rekening, aan onze aandacht ontsnapt). Ik kan het gevoel van toen nog oproepen. Wat moet het dan zijn voor mensen die dagelijks schuldeisers over de vloer krijgen of bezoek met slecht nieuws of dreigende uithuiszetting? Wat als je géén plek hebt waar je je geborgen weet, rust vindt of op zijn minst een beetje veilig. Wat als je één van de velen bent die onderweg zijn, ontheemd en op de vlucht.

Dan kan je maar hopen dat ergens aan de einder een raam mag zijn waarin het licht niet dooft.
Ik hou ervan rond valavond in ons dorp of in de stad te wandelen. Hier en daar brandt al een licht, zijn mensen doende, lopen rond in huis, zijn er spelende kinderen, komen mensen thuis. Hier en daar licht in een huis in de straat: het geeft mij een rustig gevoel. En ik weet, mocht het nodig zijn, er zal mij worden open gedaan.

Ik denk aan de vele huizen op deze wereld die bedreigd of verwoest zijn. Waar zelfs geen plek meer is om te schuilen. Geen tent, geen hut – geen plek meer in de herberg. Ik denk aan de huizen waar geen stroom meer is, geen water voor de meest noodzakelijke levensbehoeften.
Het is mooi een huis te zijn met een raam waarin het licht niet dooft voor al wie denkt: het is al laat.

Laten we bidden voor warmte, voor leven, voor vrede.
Laten we bidden opdat er Licht mag zijn.  

 

 Lied aan het licht  

Licht dat ons aanstoot in de morgen,
voortijdig licht waarin wij staan
koud, een voor een, en ongeborgen,
licht overdek mij, vuur mij aan.
Dat ik niet uitval dat wij allen, zo
zwaar en droevig als wij zijn
niet uit elkaars genade vallen
en doelloos en onvindbaar zijn.

Licht van mijn stad de stedehouder,
aanhoudend licht dat overwint.
Vaderlijk licht, steevaste schouder,
draag mij, ik ben jouw kijkend kind.
Licht, kind in mij, kijk uit mijn ogen
of ergens al de wereld daagt
waar mensen waardig leven mogen
en elk zijn naam in vrede draagt.

Alles zal zwichten en verwaaien
wat op het licht niet is geijkt.
Taal zal alleen verwoesting zaaien
en van ons doen geen daad beklijft.
Veelstemmig licht, om aan te horen
zolang ons hart nog slagen geeft.
Liefste der mensen, eerstgeboren,
licht, laatste woord van Hem die leeft.

T: Huub Oosterhuis M: Antoine Oomen

 

We kozen als bijbeltekst een psalm waarin de wanhopige stem klinkt van degenen die de veiligheid van hun huis moeten missen of waar die veilige plek bedreigd wordt. De stem van mensen die zich vergeten en verlaten voelen, wanhopig op zoek naar veiligheid en voedsel voor hun familie.
Dirk bidt voor ons Psalm 13 in een bewerking van Huub Oosterhuis.

Lezing: psalm 13
(bewerking Huub Oosterhuis)

Hoelang nog mij vergeten, mij –
wegkijken, weg van mij?

Hoelang nog moet ik me
geen raad weten in mijn ziel?

Bang bang voor de doodsvijand
die Dood heet, Leegte, Niets.

Hij zàl me, haalt me in,
slaat toe, hoont jouw naam:

‘Ik-zal-er-zijn’? Die? Nee,
ìk zal hem krijgen, eindelijk.

Dan nog klamp ik mij vast
aan jou, of je wil of niet.

Ik zal red mij red mij roepen
of zoiets als heb mij lief.

 

Getuigenis van de inval bij de familie van onze vriendin A. 

“Bang bang voor de doodsvijand die Dood heet, Leegte, Niets”, klinkt het in de psalm.
We denken aan oorlogsgebied. We horen, zien en lezen wat er gebeurt in Israël en Gaza, maar ook in Oekraïne, op plekken op de wereld waar hebzucht en wraak de agenda bepalen.
Mensen zijn doodsbang. Het maakt mij ook bang. Met welk recht leven wij hier in veiligheid en hebben alles wat we nodig hebben, en méér? Hoe lang zal die relatieve veiligheid bij ons nog bestaan. Wat kunnen we doen om te steunen, dit geweld tegen te houden?
We kijken niet weg. We proberen nabij te zijn waar het kan, zeker bij mensen die we kennen, Mahmoud en Asala.
Ik lees voor wat de familie van A. in de Westbank, waar zij wonen, overkwam.  In Beit Ummar, een dorp op 11 km van Bethlehem, op de Westbank (of de westelijke Jordaanoever)

In de nacht van 3 op 4 november hebben Israëlische militairen razzia’s gehouden in een 100-tal huizen in Beit Ummar.
Om 4u ’s nachts kwamen 5 zwaar bewapende soldaten met hun automatische geweren in aanslag, binnen bij de familie A.. Een grote familie waarvan 7 kinderen en 2 kleinkinderen bij de ouders inwonen. Twee gehuwde zonen waren afwezig omdat ze sinds de oorlog in Gaza in de buurt van hun werk in Ramallah moeten verblijven. Het traject van huis naar werk en omgekeerd wordt door de Israëlische militairen verhinderd. Ze blijven dus noodgedwongen in de onmiddellijke omgeving van hun werkterrein.
Vader Y, 74 jaar, moeder H, 57 jaar, dochters A en haar zoon D van 6 jaar, S die zwanger is en 3 ongehuwde zonen, 2 schoondochters en Sara, een baby van 1 jaar oud waren in huis toen het leger binnenviel.
De vrouwen en de kinderen werden allen in 1 kamer opgesloten gedurende 3 en een half uur.
1 soldaat bleef hen bewaken. Ondertussen haalden de overige soldaten, zonder enig huiszoekingsbevel, het gehele huis overhoop. Kaders werden van de muren gerukt en op de grond gegooid. Ze verzamelden in grote plastiekzakken allerlei materiaal: alle overjassen van de vader, broeken, schoenen, polshorloge, allerlei werkmateriaal, elektrische boren, werklampen, elektrische schroevendraaier enz.. van de vrouwen voornamelijk parfum.
Ze verlieten het huis om 7u30 en namen in hun wagens het opgenoemde materiaal mee.
Alle kamers in het huis lieten ze in een onoverzichtelijke toestand achter alsof er een orkaan doorheen gegaan was. Veel was vernietigd of op een hoop gegooid, ook het speelgoed van de kinderen.
De hele familie was opgelucht toen ze weg waren en er niemand van hen meegenomen was. Dat had ook zomaar gekund.
De familie heeft camera’s op hun woning die de buurt rondom filmen. Zij beschikken dus over beelden waarop de soldaten duidelijk te zien zijn, zowel voordat ze met de wapens in aanslag binnenkomen als wanneer ze de woning verlaten met alle kleding, huishoud- en gereedschapsspullen die ze meenamen.
Nadien heeft de familie ook beelden gemaakt van de ravage in alle kamers binnenin.
Al die beelden zijn beschikbaar. Maar ter plaatse durven ze die beelden aan niemand tonen. Er is ook geen enkele instantie waarbij ze met die beelden verhaal zouden kunnen halen.
Niemand in deze familie is politiek actief of verbonden met één of andere politieke partij.
Ze zijn gewoon een Palestijnse familie in Beit Ummar, een dorp op de Westbank.

 

Dan nog

Dan nog, dan nog
klamp ik mij, klamp ik mij
vast aan jou, of je wil of niet

Op ongenade of genade
ik zal red mij red mij roepen
of zoiets als heb mij lief.

T: Huub Oosterhuis M: Bernard Huijbers

 

Tafelgebed

Als wij weer het brood gaan breken
dat Gij, Heer, ons geeft,
leer ons dan met hem/haar te delen
die geen deel van leven heeft.

Als wij van de feestwijn drinken
die Gij, Heer, ons geeft,
leer ons dan om te gedenken
wie een lege beker heeft.

Als wij samen in de kring staan,
om wat Gij ons geeft,
leer ons dan om vast te houden
wie geen hand in handen heeft.

Als wij weer de lofzang zingen
om wat Gij ons geeft,
leer ons dan voor hem/haar te roepen
die geen stem meer over heeft.

Als wij zo de toekomst vieren
die Gij, Heer, ons geeft
leer ons dan vandaag te zorgen
voor wie zelfs geen morgen heeft.

T: Wim van der Zee M: Arie Eikelboom

 

Zegening

De levende zegene en behoede u.
De Levende doe zijn aangezicht over u lichten,
en zij u genadig. De Levende verheffe zijn
aangezicht over u, en geve u vrede.

Zegen ons en behoed ons,
doe lichten over ons uw aangezicht
en wees ons genadig
Zegen ons en behoed ons,
doe lichten over ons uw aangezicht
en geef ons vrede.

Tekst: Numeri 6, 24-27 Muziek: Gert Bremer