Dominicus Gent
Viering van zondag 27 oktober 2024
DE ONSTUITBARE BEHOEFTE AAN VREDE EN VERBINDING…
(Oorlog en vrede, 3)
We zijn aangekomen aan de derde viering in onze reeks rond vrede, waarin we willen nadenken wat er nodig is om de geweldspiraal te stoppen en aan duurzame vrede te bouwen.
Maar laten we eerst dit samenzijn stellen onder het licht van de Ene.
We steken de Paaskaars aan en we bidden:
Bidden wij om levende aanwezigheid van de Ene in dit uur en in alle uren,
Bidden wij dat het licht ons op onze zoektocht mag blijven leiden
Bidden wij om inzicht dat ons met nieuwe ogen doet kijken en uitzicht brengt,
Bidden we om zachtheid en een onbevangen geest
Bidden we dat dit licht het vuur van de hoop in ons brandend mag houden
Bidden we dat dit samenzijn gezegend moge zijn
En beginnen we deze viering over vrede alvast met elkaar die vrede toe te wensen met het lied “Vrede voor jou”.
Vrede voor jou, hierheen gekomen,
zoekend met ons om mens te zijn.
Jij maar alleen, jij met je vrienden,
jij met je last, verborgen pijn:
vrede, genade, God om je heen,
vergeving, nieuwe moed, voor jou en iedereen
Niemand komt hier, vrij van het kwade.
Niemand gaat hier straks weer vrijuit.
Niemand te veel, niemand te weinig,
niemand te groot, geen een te klein.
Dit wordt verbeeld in woord en gebaar,
tot ooit en overal wij leven van elkaar
Jij die ons kent, jij die ons aanvoelt,
jij die de hele wereld draagt,
kom naar ons toe, leer ons te leven,
help ons te zien wat ieder vraagt:
tijd om te leven, kans om te zijn,
een plek om nu en ooit gezien, aanvaard te zijn.
(T. Jan van Opbergen)
Hoe vinden we elkaar als broeders terug…
(Uit de geschiedenis van Isaak en zijn nakomelingen. Gen. 25,19vv.)
Isaak, de zoon die Abraham verwekt had, was veertig jaar toen hij trouwde met Rebekka die een tweeling baarde.
Jakob en Esau, een prachtige tweeling. Maar toch. Reeds voor de geboorte zijn ze onder elkaar een robbertje aan het uitvechten. Wie zou de eerste zijn die dan ook het eerstgeboorterecht zou krijgen. Esau wint. Jakob zat zijn broertje vlak op de hielen, met zijn hand houdt hij de hiel van Esau omklemd in een ultieme poging zijn broer op de valreep nog te passeren. Dat voorspelt niet veel goeds. Een tweeling die in niets op elkaar gelijkt. Jakob vertoeft graag in de nabijheid van zijn moeder, Esau trekt er op uit, de ruige natuur in, op jacht naar wild om samen met zijn vader een lekker gebraad te kunnen verorberen.
Op één van die tochten komt Esau vermoeid thuis en wordt hij verleid door de geuren van de soep die Jakob aan het koken is. Esau is dood van de honger en vraagt Jakob hem van die soep te geven. Jakob ruikt zijn kans! “Pas als je me je eerstgeboorterecht verkoopt”. “Wat kan me dat eerstgeboorterecht schelen”. Esau eet, drinkt, staat op en gaat weer voort. Jakob is een gladde jongen. Wanneer Esau weg is ziet hij zijn kans. Met behulp van zijn moeder Rebekka, bedriegt hij zijn blinde vader Isaak door zich als Esau voor te doen en zo kaapt hij het eerstgeboorterecht van zijn broer af.
Wanneer Esau zich realiseert hoe zijn broer hem bedrogen heeft, wordt hij woedend. Wraak is het enige wat hij zoekt. En Jakob: die gaat op de vlucht. Hij beseft dat hij grenzen heeft overschreden die ontoelaatbaar zijn. Hij vlucht als een dief in de nacht. Met een wrang gevoel weliswaar, maar er is geen weg terug.
Jakob vindt een veilige plek bij Laban, zijn oom, waar hij ingeschakeld wordt in het verzorgen van de schapen. Laban heeft twee dochters Lea en Rachel, die eveneens de schapen verzorgen. Lea is de oudste, maar Jakob heeft enkel oog voor Rachel. Beeldschoon is zij. Hij wil met haar trouwen. Maar Laban stelt zijn voorwaarden: eerst dient Jakob zeven jaar werken in zijn dienst. Och god, wat zijn zeven jaar als hij Rachel kan trouwen. En dan, na zeven jaar, is het zo ver. Het trouwfeest. Er wordt flink gefeest en uitgeput van het feesten, gaat iedereen slapen. Maar wat ontdekt Jakob de volgende morgen: Laban heeft Lea zijn oudste dochter bij hem in bed gestopt. Lea met de fletse ogen. Jakob is woest en diep gekwetst. Allicht beseft hij niet dat dit niets anders is dan een kopie van wat hij zelf heeft uitgespookt toen hij de vaderlijke zegen van Esau heeft weggepikt. Onze held krijgt van Laban een koekje van eigen deeg.
Jakob is ongelukkig en razend. Laban tilt er niet zo aan. Hij heeft alleen de spelregels gerespecteerd. De oudste gaat eerst, en dat was Lea. Jakob is gloeiend van woede. Zeven jaar heeft hij voor Laban gewerkt. En nu dit! Maar Laban is al even sluw als Jakob. Hij stelt hem voor dat hij Rachel nu reeds als vrouw mag hebben op voorwaarde dat hij nog eens zeven jaar bij hem werkt. Het eerste geval in de wereldgeschiedenis van een bruid op afbetaling. Maar wat blijkt: nu zijn de twee dames in een moordende concurrentieslag gewikkeld. Lea kreeg zonen, maar werd niet bemind. Rachel is Jakob’s oogappel maar blijft kinderloos en lijdt daar geweldig onder.
Na verloop van tijd vindt Jakob dat het tijd is om naar huis terug te keren. Laban heeft echter gezien hoe nuttig Jakob is en hoe hij hem best nog wat kan gebruiken. Prima stielman! Zo iemand laat je niet zomaar gaan. Door wederzijdse pesterijen die maar blijven duren besluiten ze dan toch maar gescheiden wegen te gaan. Zij scheiden in vrede. Jij of ik: zo is het vele jaren tussen die beide heren gegaan, maar het eindigt gelukkig met jij én ik: laten we een verbond sluiten. En dat doen ze: ze richten een steen op die ze nooit meer zullen voorbijtrekken met vijandige bedoelingen.
Jakob keert terug naar huis. Hij weet echter niet hoe het met zijn broer Esau gesteld is. Jakob beseft: zonder verzoening is er geen echte thuiskomt en geen toekomst. Zolang ze niet als broeders samen wonen zal er geen vrede zijn. Maar Jakob is bang. Er spookt van alles door zijn hoofd nu hij zijn thuisland nadert. Er is zoveel verkeerd gegaan en hij voelt zich onzeker. En toch is Jakob nog steeds dezelfde sluwe vos. Hij zendt zijn dienstknechten vooruit beladen met geschenken om Esau gunstig te stemmen. Nog maar eens een poging om zijn broer gunstig te stemmen zodat hij terug naar huis kan keren.
En dan, een nacht op het kamp, duikt er plots in het duister een gestalte op die Jakob vastgrijpt. Er ontstaat een worsteling die duurt tot het aanbreken van de dageraad. Wie is die iemand? Is het Esau die hem de voet dwars zet? Ligt Jakob met zichzelf overhoop, is dit een gevecht met zijn eigen schaduw? Of is die geheimzinnige gestalte een engel? Worstelt Jakob met God? Het spookt en Jakob kan geen vraag meer ontlopen. Wie ben ik? Waarheen te gaan? Welke successen heb ik geboekt, en ten koste van wie en ten koste van wat?
Jakob trekt het land binnen, een mens die in het reine gekomen is met zichzelf en nu in het reine wil komen met zijn broer. Jakob noemt Esau heer en Esau noemt Jakob broeder. Broeder! Groter teken van verzoening kan een broeder een broeder niet geven. De broeders omhelzen elkaar. En hun wegen scheiden zich. Vaarwel Jakob, vaarwel Esau. Tot ziens. Tot ziens.
Gen. 33, 1-11 Na het nachtelijk gevecht.
Toen Jakob zag dat Esau met vierhonderd man op hem afkwam, verdeelde hij de kinderen over Lea, Rachel en zijn twee bijvrouwen. De bijvrouwen en hun kinderen liet hij vooropgaan, Lea en haar kinderen daarachter, en Rachel en Jozef achteraan. Zelf liep hij voor iedereen uit, en terwijl hij zijn broer naderde boog hij zevenmaal diep voorover. Esau rende hem tegemoet, sloot hem in zijn armen en kuste hem; beiden huilden. Toen Esau opkeek en de vrouwen en kinderen zag, vroeg hij: ‘Wie heb je daar bij je?’ Jakob antwoordde: ‘Dat zijn de kinderen die God in zijn goedheid aan mij, je dienaar, heeft geschonken.’ Toen kwamen de bijvrouwen met hun kinderen dichterbij, en zij bogen diep. Daarna kwam Lea met haar kinderen, en ook zij bogen diep. Ten slotte kwamen Jozef en Rachel, die eveneens diep bogen. ‘En wat is de bedoeling van die hele schare die ik ben tegengekomen?’ vroeg Esau. Jakob antwoordde: ‘Die was bedoeld om mijn heer gunstig te stemmen.’ Maar Esau zei: ‘Ik bezit genoeg, broer, houd jij maar wat je hebt.’ ‘Nee,’ zei Jakob, ‘als je mij goedgezind bent, neem dat geschenk dan alsjeblieft van mij aan, want oog in oog staan met jou is niets anders dan oog in oog staan met God, en toch ontvang je mij welwillend. Neem toch aan wat ik je heb laten brengen en waarmee God mij heeft gezegend, want God is mij goedgezind geweest en ik heb alles.’ Omdat hij bleef aandringen nam Esau het aan.
We hoorden een verhaal van menselijke zwakte, opportunistisch handelen, en meer menselijke stappen in de richting van verstandhouding waarin uiteindelijk de onstuitbare behoefte aan vrede en verbinding het haalt.
Straks maken we de brug naar menselijk handelen vandaag, maar eerst zingen we over het gevecht van Jacob met de engel, zoals Huub Oosterhuis het verhaalt.
Jij bent van jou, onachterhaalbaar eigen.
Ik ben van mij, geen ander zal mij krijgen.
Wat ik jou vraag, wat jij mij vraagt
is leeg en zonder zin gevraagd.
Eén oogwenk ver in vreemd gebied,
ooit verder komen doen wij niet.
Ik wou een leven meer, mocht ik jou vinden.
Ik bond mij aan je vast, kon ik mij binden.
Ik zou in jou vergaan, en jij
ontstaan in mij, en wij in wij.
Eens lag ik neer, versteend van kou,
ik droomde dat ik vocht met jou.
Die nacht werd mij een nieuwe naam gegeven.
Geschonken werd mij nog een tijd van leven.
En even, tot de morgen daagt,
is wat ik vraag en wat jij vraagt
vervuld en één. Toen ging jij heen
en bleef ik met mijn droom alleen.
(T. Huub Oosterhuis)
De onstuitbare behoefte aan vrede en verbinding…
Het oude verhaal uit het eerste testament dat we daarnet zeer verhalend hoorden, vertelt ons dat conflict en strijd , een strijd tussen broeders/mensenbroeders, al sinds mensenheugenis deel uitmaken van onze samenleving.
Maar het vertelt ons ook dat er steeds opnieuw vrede kan uitbreken, of toch minstens een korte of langere periode waarin de vijandelijkheden stoppen en de wapens zwijgen.
En hoezeer we nu de conflicten van vandaag met onbegrip, verbijstering, verontwaardiging en soms zelf onverholen woede aanzien, ooit zullen die oorlogen opnieuw stoppen.
In het gevecht van Jacob met de engel gebeurt dat ook niet zomaar. Er staat dat ze vechten tot ze allebei van totale uitputting neerzakken, ze vechten een hele nacht lang. En het staat er niet, maar het was ook nog eens winteruur, dus dat wil wat zeggen. Met het einde van het gevecht breekt de dageraad aan en is er zegening. Hoe meer symbolisch kan het verteld worden.
Niet dat de vele doden, gewonden en hun geliefden er iets aan hebben, maar misschien moeten we wel hopen op de uitputting van de vechtende partijen om in een conflict het zicht op vrede te behouden. Misschien is dat moment niet zover in de oorlog tussen Rusland en Oekraïne, waar de sporen van uitputting bij beide partijen, broedervolkeren werden ze genoemd, al te zien zijn. Poetin moet al beroep doen op Koreaanse soldaten, uit schrik dat bij het uitroepen van een algehele mobilisatie de publieke opinie zich tegen hem keert. Of dat moment van uitputting ook nabij is in Palestina, waar wraak en vergelding nog steeds de boventoon voeren, lijkt betwijfelbaar. De bloeddorst van de oorlogsheren vertoont daar nog geen sporen van uitputting, maar ook de tegenstem van de publieke opinie verstomt niet, de roep om ommekeer, om een vreedzame oplossing klinkt integendeel steeds luider.
Dat die publieke opinie geen onbelangrijke factor is in het streven naar vrede en dat enkelingen daarin wel degelijk verschil kunnen maken, vond ik bij mijn opzoekingswerk eerder toevallig, maar wat is toeval, bij een zeer markante dame: de Oostenrijkse Bertha Sophie Felicitas von Suttner, de eerste vrouw was die de Nobelprijs voor de vrede kreeg in 1905. Een prijs waarvoor ze ooit Alfred Nobel trouwens zelf inspireerde.
Ze leefde in een tijd, de tweede helft van de 19e eeuw en het begin van de 20e die qua sociale en politieke onstabiliteit en conflicten toch wel enige gelijkenissen vertoont met onze dagen. Veel van haar denkbeelden zijn daarom nu ook nog actueel.
Ze veroorzaakte grote deining met de pacifistische roman “Die Waffen nieder!” (De wapens neer!). In een tijd waar met omfloerste termen over oorlog werd geschreven en heldenmoed en de eer van het vaderland hoog in het vaandel stonden, schreef ze een roman die juist onverbloemd de verschrikkingen van de oorlog beschrijft. Het verhaal wordt verteld vanuit het standpunt van de vrouw van een legerofficier en beschrijft ongefilterd de diepe wonden en trauma’s van de oorlog voor de gewone mensen. Ze had die zelf van nabij gezien toen ze journalistiek werk deed in de Russisch-Turkse oorlog. Het maakte haar prompt tot een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de vredesbeweging. Haar boek wordt trouwens beschouwd als één van de fundamenten van de wereldwijde vredesbeweging. In een periode waarin het militarisme alleen maar opgang maakte, richtte ze de Oostenrijkse, Duitse en Hongaarde vredesbeweging op, waar ondubbelzinnig voor ontwapening werd gepleit.
Haar geloof was daarin één van haar belangrijke drijfveren. Bertha stelde dat echte religie alles te maken heeft met je buur beminnen, met niet haten, en ze verzette zich heftig tegen zij die het geloof misbruikten als reden om oorlog te kunnen voeren. Von Suttner’s geloof bracht haar ertoe om te pleiten voor vrede en verzoening, en legde daarbij de nadruk op compassie, begrip en samenwerking tussen naties. Zo was ze actief betrokken bij de eerste en tweede Haagse Vredesconferentie waar ze herhaaldelijk een pleidooi hield voor het oprichten van een internationale arbitragerechtbank waar landen hun conflicten op een vredevolle manier konden beslechten in plaats van met wapengekletter.
Bertha stelde dat zulke instellingen echt een verschil konden maken voor het vredevol samen bestaan van natiestaten. Ze zag ook ontwapening als een manier om vertrouwen op te bouwen en conflicten in de toekomst te vermijden. Wat een verschil met de huidige nucleaire afschrikkingsdoctrine.
En ook haar visie op de behandeling van de agressor was minstens baanbrekend: in plaats van te vervallen in een eindeloze spiraal van wraak en weerwraak, geloofde ze dat je de agressor moet tegemoetkomen in een geest van verzoening en herstel, in plaats van bestraffing. Ze pleitte daarom voor rechtspraak die het herstel als voornaamste uitgangspunt heeft, met belangrijke aandacht voor het begrijpen van de onderliggende redenen waarom tot geweld is overgegaan. Vergeving en samenwerking kunnen zo een veel stabielere wereld bouwen. De agressor is in haar ogen dus niet de vijand die moet verpletterd worden, maar een partij die moet gere-integreerd worden in de internationale gemeenschap door dialoog en wederzijds begrip. Het is “Heb je vijand lief” in de praktijk gebracht.
Veel van haar denkbeelden hebben veel later navolging en uitwerking gekregen, zoals de oprichting van de Verenigde Naties en van het Internationaal gerechtshof, helemaal het internationaal arbitragehof dat Bertha von Suttner in gedachten had. Organisaties die wel nog steeds te weinig invloed kunnen uitoefenen, onder andere door achterhaalde veto-regels.
Maar ook de houding tegenover de agressor heeft navolging gekregen. Zo is na de tweede wereldoorlog niet besloten om Duitsland en Japan nog eens plat te slaan met herstelbetalingen, maar is er, naast de veroordelingen van de voornaamste daders, ook door economische herstelplannen bekomen dat door het herstel van de economie deze landen er geen belang meer bij hadden om hun buren aan te vallen. Ze konden opnieuw een evenwaardige plek in de internationale gemeenschap innemen. Of hoe wapens werden omgesmeed tot ploegscharen.
Dat speelde zeker ook toen Nelson Mandela en Desmond Tutu besloten na jaren van Apartheidsverdrukking, niet te kiezen voor wraak, maar voor het naar boven brengen van de waarheid en verzoening te bewerkstelligen als basis voor een stabiele, vredevolle samenleving.
Dat soort ommekeer naar duurzame vrede gebeurt wanneer individuen er niet voor kiezen om zij die hen kwaad aangedaan hebben met dezelfde of zelfs zwaardere wapens te bekampen, niet te kiezen voor het principe van oog om oog of erger, maar voor de kans op het herstel van broederschap, van nieuw leven als mensenbroeders.
Mohamed El Bachiri schreef na de aanslagen in Zaventem en Maalbeek, waarbij zijn vrouw vermoord werd, ook een opmerkelijk boekje, getiteld “Een jihad van Liefde” waarin hij vanuit zijn geloof oproept tot liefde en wederzijds respect.
“We zijn allemaal broeders, ook degene die zoiets gedaan heeft. Dat is ook een broeder, maar één die het verkeerde pad gekozen heeft. Als mens blijft hij je broeder, ook al heeft hij het allerergste gedaan. Als je zelf wraak wil en iemand doodt of met geweld reageert, dan maak je dezelfde fout. Dan verlaag je je. Je bent beter dan dat.”
“Die Waffen nieder”, “Een Jihad van Liefde”, het verhaal van Jacob en Esau, boeken die ons inzicht brengen en uitzicht.
Zingen we dat uit met het schriftlied.
Die chaos schiep tot mensenland
Die mensen riep tot zinsverband
Hij schreef ons tot bescherming
Zijn handvest van ontferming,
Hij schreef ons vrij, met eigen hand.
Schrift die mensenoorsprong schrijft,
Woord dat trouw blijft.
Dat boek waarin geschreven staan
Gezichten, zielen naam voor naam,
Hun overslaande liefde,
Hun overgaande liefde,
Hun weeën die niet overgaan.
Schrift die mensendagen schrijft,
Licht dat aan blijft.
Zijn onvergankelijk testament
Dat Hij ons in de dood nog kent.
De dagen van ons leven
Ten dode opgeschreven
Ten eeuwig leven omgewend
Schrift die mensentoekomst schrijft,
Naam die trouw blijft.
(T. Huub Oosterhuis)
TAFELDIENST
Mogen we wegen vinden die inspireren tot geweldloos samenleven, wegen van vrede die verbinding bewerken. Deze tafel mag daarvan een symbool zijn. Een teken dat ons verbindt met Jezus van Nazareth. Een teken dat ons verbindt met bekende en onbekende mensen waar ook ter wereld. We gedenken alle mensen die ons dierbaar waren en zijn en die we met een dankbaar hart gedenken. En we weten ons ook samen met alle mensen die geloven dat vrede de weg is naar gelukkig samenleven.
Gezegend, Eeuwige, Gij reddende God!
In de nacht klonk uw stem, sprak uw hart.
In de nacht brak het donker
op uw woord van licht.
Een dag ongeweten,
een uitzicht dat wenkt,
roept Gij wakker voor ons.
Opstaan, vertrouwen
en gaan zullen wij naar de morgen,
zingen om U het lied van alle reisgenoten:
Heilig, heilig, heilig, zullen wij U zingen.
Heilig, heilig, heilig, moeten wij U noemen
met heel de schepping mee uw grote daden roemen!
Zingen wij Hosanna, hemelhoog Hosana!
Zegen van Godswege, Hij die komt
gezegend met de Naam van Hem!
Zingen wij Hosanna, hemelhoog Hosanna!
In de nacht bleef Gij trouw
aan het volk van Uw liefde,
Aan de Zoon van uw hart.
Uit het geestloze dal
van de duizenden doden
hebt Gij hen tot leven gebracht.
Gezegend, Eeuwige, Gij, reddende God
om de Zoon van uw liefde.
Hij, onze geboorte, de nieuwe dag!
Jezus Messias,
die onze weg is naar het leven,
nam de laatste avond
dat hij met zijn vrienden samen was,
wat brood,
liet het in zijn handen rusten
en koesterde het met een eerbiedig zwijgen.
Hij dankte God ervoor
en brak het toen om het te verdelen:
Neem allen een stuk, zei hij, en eet het maar.
In dit gebaar kom ik naar jullie.
Want voedsel moet gemeenschap stichten
van lichaam en ziel,
van lichaam en bloed.
Neem en eet het, dit is mijn lichaam.
Toen vulde hij een beker met wijn en liet hem rondgaan.
Want hun dorst naar diepe verbondenheid was groot.
Drink ook hieruit, zei hij,
en voel dat leven sterven is
en een nieuwe geboorte pijn doet.
Deze wijn moet liefde worden; verwantschap in hetzelfde bloed:
dit is mijn bloed.
Dan is het stil geworden
als bij een afscheid dat er geen is.
De tekens hadden nieuwe hoop gewekt.
We leven niet naar een verre toekomst.
We leven naar de meest nabije mensen.
Geef jezelf als voedsel,
geef het voedsel als jezelf.
Delen wij samen hier in zijn lichaam,
vinden wij leven eens en vooral in zijn bloed.
Voeg ons bijéén tot één levend lichaam,
een tempel van liefde,
oase van vrede, een woning voor U.
Dat onze dagen U zullen aanbidden en eren Uw Naam,
Doen wie Gij zijt: Eeuwige, reddende God!
(T. Sytze de Vries)
Slottekst van Yechezel Landau
Eens zullen de deuren toch wel open gaan
en uit alle hoeken van behoud,
uit alle gesloten systemen,
zullen mensen te voorschijn treden
om elkaar voorgoed te kennen en te dienen.
Ze zullen hun eigen registers en doopboeken vergeten,
niet omzien naar hun heilige vaten en maten,
maar elkaars inspiratie delen.
Van angst en moeten bevrijd,
uit sleur en conventie opgestaan,
zullen ze elkaar opzoeken
en luisteren naar elkaars verhalen
van geloof, hoop en liefde.
leder zal het beste van haar traditie
in de nieuwe kring inbrengen
en zonder geheimtaal
zullen ze elkaar wijzer maken
over wat er vandaag moet gebeuren
om ook morgen nog te leven.
Hun groeiende gemeenschap
zal kerk, moskee noch tempel heten,
maar naamloos ‘Mensenhuis’,
met eindelijk een plek,
een huis en haard voor iedereen.
Ze zullen er ongewapend zijn
en zich met geweld verdedigen
zal zijn als ongeloof.
God zelf, de Ene, zal erbij zijn
en wonen gelijkvloers
als God met ons.
Wij houden open huis
en openbare hemel.
Yechezel Landau, directeur Open House-project, Israël
Slotlied
Bevelen wij elkaar in de hoede van de Eeuwige,
Zegene ons de grote Naam!
Met vrede gegroet en gezegend met licht
Met vrede gegroet en gezegend met licht
Voor wie zoeken in de stilte naar een vuur voor hart en handen:
Met vrede gegroet en gezegend met licht
Voor wie zingen op Gods adem van de hoop die niet zal doven:
Met vrede gegroet en gezegend met licht
Voor wie roepen om vrede, van gerechtigheid dromen:
Met vrede gegroet en gezegend met licht
Voor wie wachten in vertrouwen dat de liefde zal blijven:
Met vrede gegroet en gezegend met licht
Het licht van Gods ogen gaat over u op!
De zon van zijn vrede als een nieuwe dag
Met vrede gegroet en gezegend met licht.
Met vrede gegroet en gezegend met licht
(T. Sytze de Vries)