Verkondiging in een geseculariseerde wereld (Ignace D’hert)

  1. Inleiding

Hoe ziet onze context er uit?

We beleven het einde van het cultuurchristendom. Vanaf de 4e eeuw : de hele samenleving was doordrongen van de christelijke geest. Zelfs de kruistochten, de inquisitie, de godsdienstoorlogen na de opkomst van de reformatie. Zelfs de filosofen van de verlichting stonden binnen een christelijke verstaanshorizon. Breukmoment is de Franse revolutie : einde van het ancien régime. Zie de kritische filosofen van einde 19e, begin 20e eeuw: Feuerbach, Nietzsche, Marx, Freud: godsdienst is projectie. Opkomend atheïsme met als reactie het feest van Christus Koning. Begin 20e eeuw laat nog een algehele mobilisatie zien tegen het oprukkend atheïsme. De katholieke actie, het eucharistische kruistocht, het Marialegioen. Het heeft stand gehouden tot de jaren 50. En het is in elkaar gezakt na het concilie. Symbool 1968: studentenrevoltes, Medellin-bevrijdingstheologie, Humanae vitae.

Het gaat om een geheel referentiekader

Er is geen algemeen gedeelde overtuiging meer dat de christelijke levensvisie wezenlijk deel uit maakt van onze hedendaagse cultuur. Geen sociale vanzelfsprekendheid meer. Geen exclusieve zingeving meer. Geen sociaal netwerk meer. De door Nietzsche aangekondigde “dood van God” bij het begin van vorige eeuw, is vandaag realiteit. Althans zo ziet het er in onze contreien uit. Het gaat er niet over dat er een of ander geloofspunt (of zelfs verschillende) niet meer aanvaard zouden worden. Het gaat er om dat het hele referentiekader waarin geloven was ingeweven dat is weggevallen. Mensen hebben god niet meer nodig om hun leven zin te geven. Ze hebben de kerk niet meer nodig om hun leven met zinvolle rituelen te omkransen. (Communies, uitvaarten, babyborrels, enz: allemaal geseculariseerd).

Welnu, de vraag die we stellen (verkondiging in een geseculariseerde wereld) staat midden in een cultuurcrisis die we vandaag meemaken. Want er is heel duidelijk een nieuwe manier van geloven gegroeid. Fundamenteel veranderd is de grondovertuiging: dat geloven niet langer gezien wordt als het aanvaarden van een aantal geloofswaarheden die van elders komen (ze worden ons door het kerkelijk leergezag voorgehouden). Maar dat het gaat om een levenshouding, een attitude, een weg die we gaan door het leven waarbij we aan bepaalde waarden vasthouden of een visioen voor ogen houden, of een ideaal nastreven. Het gaat in elk geval om iets wat in het leven zelf gestalte krijgt.

Geloven verankerd in het binnenwereldse

Velen herkennen zich in de Bijbelse notie van het geroepen worden. Het godsbeeld van weleer dat gesymboliseerd werd door het grote oog dat ons overal achtervolgde is weg. We leerden de Bijbelse beelden kennen. Rode lijn is het beeld van de roepstem: Abraham, Mozes, de profeten Elia, Jesaja. Ze hebben god niet gezien, ze hebben alleen een stem gehoord.

Hier sluiten we bij aan. Het gaat om een betrokkenheid binnen de werkelijkheid waarin wij staan, een geschiedenis waaraan we meewerken. Vanuit deze ingesteldheid vinden we raakpunten met grondhoudingen die we herkennen bij bepaalde atheïstische/agnostische filosofen. Raakpunten met een “gelovige” houding.

 

  1. De hoop centraal

Samen met geloof en liefde vormt hoop een grondhouding van religieuze ontvankelijkheid. Het gaat om drie accenten van één en dezelfde grondhouding. En dat is een houding van vertrouwen die gewekt wordt in het hart van de mens. Deze houding heeft wezenlijk te maken met een zekere ontvankelijkheid. Receptiviteit. Ik wil graag aansluiten bij een tekst van de voormalige president van Tsjechoslowakije.

Diep in ons zelf dragen we hoop:
als dat niet het geval is,
is er geen hoop.

Hoop is de kwaliteit van de ziel
en hangt niet af
van wat er in de wereld gebeurt.

Hoop is niet voorspellen of vooruitzien.
Het is een gerichtheid van de geest,
een gerichtheid van het hart,
voorbij de horizon verankerd.

Hoop
in deze diepe en krachtige betekenis
is niet hetzelfde als vreugde
omdat alles goed gaat
of bereidheid je in te zetten
voor wat succes heeft.

Hoop is ergens voor werken
omdat het goed is,
niet alleen omdat het kans van slagen heeft.

Hoop is niet hetzelfde als optimisme
evenmin de overtuiging
dat iets goed zal aflopen.
Wel de zekerheid dat iets zinvol is
afgezien van de afloop,
het resultaat.

Vaclav Havel (°1936)

Het gaat, zoals Havel zegt, om een gerichtheid van het hart, een gerichtheid van de ziel.

Het gaat niet om een soort inschatting, op rationele gronden, dat het goed komt, dat we er op kunnen rekenen dat we er op vooruitgaan. Wanneer we rondom ons kijken zien we heel wat goede wil en we denken: mensen willen er het beste van maken, zie maar eens naar al die inspanningen die mensen zich overal getroosten. Je mag er gerust op wedden “dat het goed komt”. Europa komt er wel.

Hoop is ook niet een soort geforceerd optimisme waardoor we onszelf en elkaar proberen op te peppen wanneer het moeilijk gaat, in de zin van “kop op jong”.

1. Hoop is een verwachting die boven de rede uitgaat. Die het karakter heeft van het “en toch”, “tegen beter weten in”. Hoewel alles er op wijst dat het bergaf gaat met het milieu, of met de rechtvaardige verdeling van de rijkdom, toch weten sommige mensen hoop te houden op een betere toekomst. Dat is niet de onverschilligheid dat het allemaal wel mee zal vallen, maar eerder omgekeerd: het is de utopie die maakt dat mensen zich blijven inzetten voor wat – rationeel beschouwd – wel eens een hopeloze zaak mag lijken.

Hoop legt inderdaad het zwaartepunt in de toekomst: zij wedt er op dat toekomst het haalt van het verleden. Dat de last van het verleden niet bepalend kan zijn voor heden en toekomst, danken we aan de hoop. Wat negatief is in het heden, wat niet deugt, wat onvolmaakt is, wordt door de hoop omgevormd tot een belofte en een perspectief van vervulling. Hoop is niet blind of dom, maar ze weet het perspectief van uitzichtloosheid en wanhoop om te buigen naar een hoopvolle toekomst.

  1. Hoop heeft inderdaad alles te maken met geloof. Geloof als een grondovertuiging. Geloof gaat niet over de vraag of God bestaat! Luther zei: “Waar je hart zich aan hecht, dat is je god”. Dat komt al dichter bij geloof als overgave, als een zich hechten aan. Zich toevertrouwen aan. Geloof heeft een eigen soort zekerheid. Deze is niet te verwarren is met de zekerheid die op feiten is gesteund. Juist integendeel. De zekerheid van het geloof heeft heel vaak de feiten tegen.

Geloven is gebaseerd op een dieper weten, dan het weten dat gesteund is op vaststelling of een bewijs. We maken onderscheid tussen vormen van weten.

Voorbeeld : de gelijkwaardigheid van alle mensen. Het gaat om iets dat ons niet onverschillig laat, maar waartoe we ons uitgedaagd weten. We willen deze waardigheid van ieder mens ook verdedigen, ondanks alles. We zetten ons daarvoor in. Hierin zijn geloof en hoop met elkaar verwant.   Dat mannen en vrouwen gelijkwaardig zijn is een overtuiging die met alle kracht verdedigd moet worden. We willen die waardigheid bevestigen, ondanks alles, ondanks alle blijken van het tegendeel. In die zin is de overtuiging ook altijd aangevochten, net zoals de hoop altijd aangevochten is. De twijfel die hierdoor wordt opgeroepen is geen gebrek aan geloof, ze is er deel van. Het is een overtuiging, waardoor we gedragen worden.

  1. Zo blijkt dan ook dat hoop en geloof alles te maken hebben met liefde. Liefde is een begrip dat vele ladingen dekt. Liefde als eros is ons bekend. Een beeldschone vrouw/man verklaart de passie die ontvlamt. Liefde als ouderlijke toewijding. De zorg van ouders voor hun kinderen is gevolg van de redelijke toewijding die vanzelf uit een ouderlijk hart opwelt. Liefde als verantwoordelijkheid. De zorg van artsen voor patiënten, van docenten voor studenten, is weer een andere vorm van liefde. Maar ze zijn alle verklaarbaar vanuit de verwantschap die er is of vanuit de taak die men heeft.

De liefde als caritas (agapè) is anders. Zij gaat uit naar die ander omwille van die ander zelf. Deze liefde wordt niet gewekt door de aantrekkelijkheid van de ander en ook zijn er geen banden van verwantschap of affectie. Liefde als caritas laat zich nog het best illustreren aan de hand van de werken van barmhartigheid. Het bezoeken van gevangenen. Zij zijn uitgestoten. De zieken zijn niet de meest aantrekkelijke mensen om bij te zijn. De vreemdelingen die onderdak vragen. De illegalen, de vluchtelingen. Men zegt wel eens dat liefde blind maakt. Op de keper beschouwd zou men dat eigenlijk ook van de caritas kunnen zeggen. Caritas ziet de ander in zijn/haar toekomst , in zijn/haar mogelijkheden. Zij weet niet of haar inzet enig resultaat oplevert. In die zin is ze blind. Ze rekent niet en meet niet. Ze is niet bedacht op nuttigheid of efficiëntie. Ze staat gericht naar de persoon van de ander. De liefde hoopt het beste voor de ander en zet er zich ook metterdaad voor in. Hoop wordt gedragen door de affectieve band die groeit door toewijding aan medemensen.

 

  1. Verkondiging vandaag: zaligsprekingen

Jezus belichaamt een wereld die gedragen wordt door geloof, hoop en liefde. Hij is drager van een toekomst die het heden openbreekt. 

17 oktober: dag tegen extreme armoede. Reeds meer dan 20 jaar (sinds 1994) komen op deze dag op zoveel plaatsen mensen samen in gezamenlijk verzet tegen extreme armoede. Mensen van verschillende achtergronden en levensvisies, mensen uit de vierde wereld, vrijwilligers en professionelen die met hen op weg gaan. In Gent vindt deze samenkomst plaats op het grote Sint Pietersplein. Recht tegenover de ingang van de kerk is in de muur een gedenkplaat aangebracht waarrond mensen samenscholen. Ze zingen er liederen die mensen doen herademen, ze houden toespraken over de situatie zoals we die actueel meemaken. En de armen nemen er zelf het woord. Hier gebeurt verrijzenis. Opstanding. Hier wordt het goede nieuws zichtbaar wat Jezus deed uitroepen “zalig gij armen”. Zijn geloof dat armen mogen geprezen worden en dat dit niet zomaar een zoethoudertje is, is een bron van hoop voor allen die in armoede leven en voor hen die hen bijstaan.

Matteus begint de zgh. “zaligsprekingen” met gelukwensen. Felicitaties. Meestal heeft men de Bergrede van Jezus voorgesteld als iets waarnaar we dienen te streven, iets dat we moeten proberen waar te maken in ons leven. Dat is een misverstand. Jezus begint met mensen geluk te wensen. Niet alleen de armen zelf, maar ook zij die zich hun lot aantrekken. Daar zijn ze op 17 oktober ook samen.

Gefeliciteerd. Geluk gewenst. Waarom eigenlijk? Toch niet omdàt ze arm zijn! Armoede kan toch geen streefdoel zijn! Geen enkel normaal mens kan dat begrijpen. In de joodse bijbel werd armoede zelfs als een straf van god en rijkdom als een weldaad van god beschouwd. Maar nu horen we iets totaal anders: het zalig prijzen van armoede! Al te vaak is dit misbruikt geweest. Terecht heeft Nietzsche het christendom het verwijt toegestuurd een slavenmoraal te huldigen. “hou je maar klein en arm, dan ben je groot in de ogen van god”. Zo heeft men mensen vaak zoet en dom gehouden.

Jezus zegt: “Gelukkig wie arm voor God staan”. Gefeliciteerd wanneer je begrepen hebt dat God niet als excuus kan dienen voor het onrecht in de wereld. Integendeel! Gelukkig wanneer je begrepen hebt hoe belangrijk onze barmhartigheid is en ons medeleven met de naaste. Dat enkel onze nabijheid voor de ongelukkige medemens nieuw licht brengt in diens wereld. “Behandel een ander zoals je graag zelf wil behandeld worden”. Deze gulden regel die we terugvinden in alle grote religies mag als grondstelling gelden voor vandaag. Gelukkig wanneer je beseft dat enkel trouw aan de wezenlijke waarden de kwaliteit van ons leven kan verzekeren.

Gelukkig die treuren want zij zullen getroost worden. Deze uitspraak staat uitermate kritisch op de cultuur waarin wij vandaag leven. Treuren is onze samenleving vreemd geworden. Onze cultuur berust op machtsontplooiing. Macht over de natuur, macht over ziekte en lijden. In onze cultuur leeft een heersersmentaliteit. Wij beheersen het bestaan. Wij beheersen de markt. Wij beheersen bijna leven en dood. In zo’n sfeer is treuren erg moeilijk. Het hoort ook niet. Treuren betekent dat men iets mist, iets ontbeert. En dat bevalt ons niet. Onze tijd wil enkel succesverhalen horen.

Gelukkig mee treurt met de pijn en het verdriet van anderen. Gelukkig wie er niet van weglopen, die niet bagatelliseren. Gelukkig wie mensen tijd gunnen om te genezen van wonden. Gelukkig wie de wonden van het verleden niet vergeten. Het oorlogsverleden, de moordpartijen. De slachtoffers. De vierde wereld.

Gelukkig ben je wanneer de inzet voor gerechtigheid je blijft op de been brengen. De woorden van Jezus werpen nieuw licht op ons bestaan. Edward Schillebeeckx heeft het in dit verband over een   “contrastervaring”. Hiermee drukt hij zijn verzet uit tegen alles wat niet strookt met het menselijk streven naar het waarachtig humane leven.

Wat is dan het antwoord op lijden en onrecht? Geen enkele theoretische uitleg of verklaring is aanvaardbaar. Alleen een praxis van verzet is draaglijk. Natuurlijk lost deze praxis van verzet het lijden en het onrecht niet op. Het is wel expressie van het overtuigde “ja” aan een leven in gerechtigheid. Een “ja” dat niet klein te krijgen is. Omdat het gedragen wordt door hoop. Ik vind het verrassend en verruimend hoe Schillebeeckx’ zoektocht naar het waarachtig humane verbindingen mogelijk maakt met alle mensen die het goede nastreven. Zou er dan naast een “oecumene van lijden” ook sprake kunnen zijn van een “oecumene in het verzet tegen het lijden”?

Er zijn mensen en gemeenschappen die in hun keuze voor gerechtigheid hun hele leven inzetten. Mensen en gemeenschappen die deze keuze radicaal maken. Hieruit spreekt een vertrouwen dat aan al onze categorieën van controle en beheersing ontsnapt. Hier treedt een vertrouwen aan het licht dat getuigt van een groter geheel dan wat we kunnen vatten of grijpen. Een keuze voor pure positiviteit, zoals ES het noemde. Ik denk aan de keuze die gemaakt werd door de Trappistengemeenschap van Tibhirine toen ze met de dood bedreigd werden. Alle redelijke argumenten ondersteunden de keuze om te weg te trekken. Ze beseften dat ter plekke blijven hen het leven kon kosten. Ze zijn gebleven. De keuze van Etty Hillesum.   Van Moeder Teresa, van Damiaan De Veuster. De keuze van de vele naamloze ongekenden die hun leven in dienst hebben gesteld van een zieke partner, een hulpbehoevend kind.

 

  1. Transcendentie

Er is in onze binnenwereldse betrokkenheid een openheid voor een ander soort transcendentie dan de verwijzing naar een buitenaardse wereld. Dat vinden we in de bevrijdingstheologie maar ook bij bepaalde atheïstische filosofen. Er blijken dus convergerende lijnen.

  1. Ferry: we maken een dubbel fenomeen mee: enerzijds het einde van de religie als systeem, maar tegelijk een individualisering van het geloven.

Wat op de terugtocht is, is een visie op de wereld als volkomen gestructureerd door de godsdienst, een visie waarin het religieuze alle terreinen van het publieke en persoonlijke leven doordringt. Maar het is evenzeer waar dat het religieuze als het streven naar het absolute, als een zoeken naar en een nadenken over de dood, in onze tijd allerminst verdwenen is. Het blijft aanwezig als een open vraag. Daarom blijft het begrijpelijk dat beide fenomenen hand in hand gaan.

Wat niet voorbij is, is wat filosofen het aardse absolute noemen. Dat is natuurlijk een merkwaardige combinatie. In een vroeger wereldbeeld zou dit een innerlijke tegenspraak hebben opgeroepen. Het aardse is per definitie het voorbijgaande, het toevallige, het eindige en vergankelijke, datgene wat aan de dood is uitgeleverd. Daartegenover staat dan het absolute als datgene wat blijvende betekenis heeft, niet onderhevig aan verandering, wat niets of niemand buiten zichzelf nodig heeft. Zo hebben we een godsbeeld geërfd dat de kenmerken droeg van het absolute zoals het gedacht werd in de Griekse filosofie. Van niets of niemand afhankelijk. Zichzelf genoeg. In zo’n visie behoort het absolute dan ook tot een andere dan de aardse orde. Het bovennatuurlijke, bovenaardse.

Wanneer men nu gaat spreken van het aardse absolute, dan doet zich een ommekeer van het perspectief voor, en meer nog, er zet zich een nieuw werkelijkheidsverstaan door. Ferry erkent dat er binnen onze menselijke beleving ervaringen zijn van transcendentie. “Mens zijn” begrepen als “uitstaan naar”, “aangetrokken worden door”. De mens is openheid, gericht naar de ontmoeting met de ander, het andere, om door de ontmoeting tot ontplooiing te komen. Luc Ferry noemt vier vormen van dergelijke transcendentie-ervaringen.

Als eerste noemt hij de zoektocht naar waarheid. Zij blijft mensen op de been houden. Het gaat in de zoektocht naar waarheid om meer dan persoonlijke smaak. Om meer dan wat mij bevalt. Om meer dan wat ik op dit ogenblik kies of verkies. We kunnen geen genoegen nemen met het gangbare relativisme van “ieder zijn waarheid”. Noch van “het komt toch allemaal op hetzelfde neer”. De zoektocht naar waarheid is een typisch menselijke streving. Terwijl we beseffen dat we dé waarheid nooit bezitten. De eerlijkheid gebiedt ons blijvend op zoek te gaan naar waarheid die ons wenkt naar toekomst. Dat is toch de belangrijkste drijfveer achter de wetenschappelijk onderzoekingen. In het hart van de wetenschap, van de menselijke zoektocht weerklinkt toch telkens weer de roep naar dieper begrijpen, verder doordringen in het geheim van de dingen. En toch : respect blijven opbrengen voor het geheim der dingen. We staan hier in elk geval voor een mysterie dat ons overstijgt, maar dat ons blijft aanspreken en uitdagen.

De tweede gestalte van transcendentie is in de moraal te vinden. Opnieuw: we gaan uit van het atheïstische standpunt dat moraal niet gefundeerd is in een of andere buitenmenselijke instantie. Moraal als uitsluitend gegrond in menselijke principes. Welnu, ook hier maken we een vorm van transcendentie mee. In het menselijk gebeuren. Als een zeer gerichte dynamiek naar de toekomst. Deze dynamiek wijst niet in om het even welke richting. Ze groeit vanuit betrokkenheid en verbondenheid. Vanuit verantwoordelijkheid. Het blijkt dat er ethische waarden zijn die mensen onvoorwaardelijk aangaan. Er zijn ouders die zichzelf op de tweede plaats zetten omwille van hun kinderen. Er zijn mensen die hun gehandicapte partner, ouder of kind, ten koste van heel veel blijven verzorgen. Er zijn mensen en bewegingen die geloven in een betere toekomst en daar veel voor over hebben. Wie hierover doordenkt, aldus Luc Ferry, komt opnieuw uit bij het religieuze. Als iets wat na de moraal komt. Toch merkwaardig dat thema’s als offer en plicht helemaal niet verdwenen zijn uit de hedendaagse morele problematiek. Waar vroeger godsdienst de grondslag vormde van de moraal verschijnt religie thans na de moraal, als perspectief naar de toekomst.

In derde instantie is er de esthetische en de symbolische beleving. Schoonheid vervoert. Schoonheid verrukt. Ze ontrukt ons aan onze vertrouwde patronen. Het schone tilt ons telkens weer uit boven datgene wat voorhanden is. Voorbij het gegevene. Wie schoonheid ontsluit, maakt nieuwe ervaringen mogelijk. Kunstenaars leggen aspecten van de werkelijkheid open die we nog niet ervaren hadden. Het schone is onuitputtelijk. Er zijn voortdurend nieuwe gestalten van schoonheid die ons verrukken, uit onszelf halen. We màken het niet. We vinden het. Het valt ons in de schoot. Het is geraakt worden door een werkelijkheid die we niet zelf in handen hebben. Door het verhevene, het niet beheersbare. Het heeft te maken met aangeraakt worden door het vreemde.

Bovendien openbaart schoonheid nog een verdere dimensie. De vraag om toewijding. Om respect en dankbaarheid. Schoonheid vraagt om goed gezelschap.

En ten slotte noemt Luc Ferry de liefde. De gratuïte zelfgave. De ontroerende ontdekking van een ander mens die je te beurt valt. En de wederkerigheid daarin. Als ervaring van het aardse absolute. Ervaring van transcendentie.

Het gaat telkens om transcendentie in het immanente. Als perspectief binnen onze menselijke geschiedenis. Als wenkend toekomstperspectief. Als geloof en hoop. Als liefdevolle gegevenheid.

 

  1. De hoop niet verliezen

De omslag die we (kunnen) meemaken is deze van een metafysisch naar een meta-ethisch denken of bewustzijn.

Er ligt in het leven zelf een belofte besloten. Er ligt in de beleving van vriendschap een vertrouwen ingebed dat onverwoestbaar is, een zekerheid waardoor alles anders wordt; een zekerheid die het hele leven anders laat smaken, omdat het alles meer kleur en klank geeft. In de overgave van de liefde wordt elke vorm van cynisme overwonnen, omdat liefde oog heeft voor het belang van elke kleine stap en elk klein gebaar dat er op gericht is de medemens wat meer adem te geven, wat waardering, respect. Het verandert niet de hele wereld. Maar het betekent een nieuw leven voor deze mens. De stem van mijn geweten is een voortdurende oproep tot waakzaamheid, waardoor ik me telkens weer bewust word van mijn eigen waardigheid, dat ik namelijk medemens mag en kan zijn. Dat ik, hoe klein ook, een steentje kan bijdragen. Ik voel me gedragen door een vertrouwen in het leven zelf. Ik sta daar reeds in, ik word er door gedragen nog voor ik me daarvan bewust werd. De kern van geloven, hopen en liefhebben is dit “mystiek” bewustzijn. Een bewustzijn dat zich instelt op wat komt. Misschien valt het woord God, omdat ik me voor een keuze geplaatst weet. Iets in de zin van “leven en dood houd ik u voor. Kies dan het leven”.

Op die manier krijgt ons leven een ander gewicht. Wat we meemaken: het is niet alleen maar een neutraal gebeuren dat zich buiten mij afspeelt. Er is meer dan “wat plaats vindt”. Er is iets “in” datgene wat plaats vindt wat zoekt aan het licht te komen. Het is de hoop die ruimte zoekt. Ieder dergelijk “event” bergt een boodschap van hoop, spreekt van een belofte die de kop wil opsteken. Een gebeuren is geen ding, maar iets dynamisch in de dingen, iets wat in de dingen voorlopig is en voortdurend vatbaar voor herziening, voor uitbreiding en nieuwe nuancering.

Daarom kunnen we spreken van de naam die God gemaakt heeft. Die naam inspireert tot een steeds nieuw gebeuren. De naam klinkt als een belofte. Het moet dit soort ervaring zijn dat aan de grondslag ligt van de godsnaam. Een fundamentele ervaring die mensen grond onder de voeten geeft. Dit is uiteraard een kwetsbaar vertrouwen. Maar het is tegelijk de grond van onze hoop. Waar halen we het vandaan dat we ons onvoorwaardelijk aangesproken weten. Dat er waarden zijn waar we ons onvoorwaardelijk voor inzetten.

Hoe doen we dat, de hoop vasthouden, niet bang en cynisch of zelfs verbitterd worden in een wereld die soms zo prachtig, maar soms ook zo wreed kan zijn…? Hoe doen we dat, kracht blijven vinden in de onmacht?

1. We kunnen elkaar vasthouden, in een dagelijkse discipline van solidariteit. Dat is waar we in geloven, dat is wat in zoveel gemeenschappen ook met overtuiging gebeurt. Het was het gebed van bisschop Romero: dat we beperkte arbeiders zijn, en nooit het grote gebouw volledig af zullen zien, maar dat elke steen die we leggen, weer een steen meer is. Het doet deugd rondom ons te kijken en te zien hoe het elke dag opnieuw gebeurt, op zo’n grote schaal, in onze maatschappij: de kleine trouw van mensen, de kleine goedheid van mensen, (Levinas: “la petite bonté”), de dagelijkse verbondenheid tussen mensen. Het haalt niet het nieuws, is niet spectaculair, maar draagt wel een hele samenleving op zijn schouders verder.

  1. Ten tweede kunnen we de wanhoop bekampen. Wanhoop is verlammend. Mensen kunnen erin gevangen zitten, en diep verbitterd raken. Zelfs hele gemeenschappen kunnen erin gevangen zitten. Dat is wat de Israëlische schrijver David Grossman zijn land verwijt: dat de media en de politiek er bewust een cultuur van wanhoop in stand houden (het lukt nooit met die vrede, het zal nooit lukken met die Palestijnen). Grossman noemt het in een artikel “de perverse logica van de wanhoop”.
  2. Komt er ooit een ommekeer? Worden wreedheid en onrecht ooit goed gemaakt? Natuurlijk twijfel je daaraan. Maar Gerechtigheid met grote letter, is een menselijke droom die sterker is dan alle onmacht, alle vertwijfeling. Gerechtigheid is een belofte die mensen ooit hoorden, en die hen nooit meer verlaten heeft. Die belofte is een bevrijding, en de Bijbel doet niet anders dan ze herhalen, steeds en opnieuw.

Jezus’ laatste avondmaal als teken van hoop tegen alle hoop in. T. Radcliffe vertelt over zijn ervaringen in de tijd dat hij magister was van de dominicanenorde. Het was in 1994 in Rwanda. Eén van de meest beklijvende ervaringen was hetgeen hij heeft meegemaakt bij de zusters Dominicanessen. Hij was een bezoek gaan brengen in het noorden waar de zusters actief waren in een van de vluchtelingenkampen. Wat hij te zien kreeg was afgrijselijk. Niet alleen de opeengepakte mensen in een soort gevangenissen, maar het ergst was allicht het hospitaal waar de planken volgestouwd lagen met kinderen wiens armen of benen of beide waren afgehakt, ogen uitgerukt. Hier en daar een vader of een moeder die stilletjes zit te wenen.

Geconfronteerd met zoveel geweld, met zoveel verminkte kinderen, wat kan een mens zeggen? T.R. vertelt hoe hij zelf helemaal van de kaart was bij het zien van zoveel miserie en zoveel geweld. Toen hij bij de zusters kwam kon hij geen woorden vinden om ook maar iets te zeggen. Maar er was iets wat ze samen konden doen: ze konden samen eucharistie vieren. De herinnering aan een man die zijn eigen onschuldige dood in de ogen had gezien, zijn vrienden bijeen had gebracht en zichzelf aan hun handen had aanbevolen en in hun handen had overgeleverd. In het zicht van zoiets afschuwelijks waren woorden totaal ontoereikend om maar iets te betekenen. Er was iets anders nodig. Een gebaar. Soms spreekt een gebaar meer en beter dan woorden. En daarom grijpen we terug naar het gebaar van Jezus in het aangezicht van de dood. Want dit gebaar draagt de hoop op verrijzenis in zich.

Ignace D’hert/2015

Voordracht voorDominicaanse Familie Vlaanderen, ter gelegenheid van de interregionale vergadering in Schilde.