Dominicus Gent
Viering van zondag 12 juni 2022
Het verhaal gaat verder …
Twijfel en overgave
Marcus 16, 1-8
Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salome welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen. 2Op de eerste dag van de week, heel vroeg, toen de zon juist op was, gingen zij naar het graf. 3Ze zeiden tot elkaar: “Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf wegrollen?” 4Opkijkend bemerkten ze echter dat de steen weggerold was; en deze was zeer groot. 5Binnengetreden in het graf zagen ze tot hun ontsteltenis aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad. 6Maar hij sprak tot haar: “Schrikt niet, Gij zoekt Jezus de Nazarener, die gekruisigd is. Hij is verrezen. Hij is niet hier. Kijk, dit is de plaats waar men Hem neergelegd had. 7Gaat aan zijn leerlingen en aan Petrus zeggen: Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult ge Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.” 8De vrouwen gingen naar buiten en vluchtten weg van het graf; want schrik en ontsteltenis hadden hen overweldigd. En uit vrees zeiden ze er niemand iets van.
1
Het is eigenlijk niet eerlijk dat we na het feest van Pinksteren de klok nog eens terugdraaien. Want dat doen we met de lezing die we hoorden uit Marcus. Een tekst die eigenlijk thuis hoort bij de paastijd. Met een opvallend raadselachtig slot. Daarover willen we het hebben opdat we niet te gemakkelijk zouden opgaan in het enthousiasme van het Pinkstergebeuren. Want ook dat Pinksterverhaal is een momentopname. Ongetwijfeld opgeklopt om volgende generaties te bemoedigen. Het besef van Jezus’ verrijzenis doorbreekt de angst van de leerlingen en maakt van hen moedige verkondigers. Dat is Pinksteren. De openheid naar alle volkeren stelt de hoop op een nieuwe wereld in het vooruitzicht.
Het verschil met het slot van het Marcusevangelie kan nauwelijks groter zijn. We horen over de piëteit van de vrouwen die het dode lichaam van hun geliefde vriend willen balsemen. Ze vragen zich weliswaar af wie de steen van het graf zal duwen. Zonder antwoord op die vraag gaan ze verder. Merkwaardig is dat. Hun drang om bij de geliefde te zijn veegt alle vragen van tafel. En zie: iemand heeft de steen weggeduwd. Binnen gegaan worden ze aangesproken door een jongeman die hen probeert gerust te stellen. Maar zij schrikken vreselijk. Ze zetten het op een lopen. Helemaal in de war en vol angst vertellen ze er niemand iets over.
Het valt op dat bij geen enkele evangelist ook maar enige vreugde te bespeuren is wanneer de leerlingen bij het lege graf komen. Er is vooral verwarring, schrik, onbegrip. Bij Marcus is dat bijzonder intrigerend. Geen troostend perspectief als afronding van zijn evangelie. Geen verklaring omtrent de verrijzenis van Jezus. Alleen de verwijzing naar Galilea. “Hij is niet hier. Ga terug en zeg tegen de leerlingen en Petrus: Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie hem zien zoals hij gezegd heeft”.
Het is een regelrechte uitdaging. Galilea is namelijk de plaats waar Jezus zijn activiteit begonnen was. Zo staat het in het eerste hoofdstuk van Marcus. “De tijd is aangebroken, zegt Jezus, het koninkrijk van God is nabij”. De jongeman in het graf wijst niet naar het graf, hij wijst de andere kant op. Wie naar Galilea gaat kan hem zien. Dat “zien” is niet fysiek bedoeld. Het gaat om een inzien, een begrijpen wat de verkondiging van het rijk Gods kan betekenen voor de samenleving, voor de wereld. En tevens hoe zij daaraan kunnen meewerken. Jezus’ verrijzenis betekent dat de leerlingen hun verantwoordelijkheid opnemen in de navolging van Jezus. Zij zijn zijn lichaam. Zijn zichtbare aanwezigheid in de geschiedenis.
Marcus is heel scherp in de uitdaging waar de leerlingen voor staan. De jonge Jezusbeweging is niet bepaald welkom in de Romeinse samenleving. Zij kan niet anders zijn dan een contrastgemeenschap binnen deze maatschappij. Jezus’ voorbeeld inspireert hen tot een andere levenswijze.
Dat is een uitdaging. Niet alleen in Jezus’ tijd. Het is dat ook vandaag. Een contrastgemeenschap kan geen vrede nemen met zoveel onrecht en onvrede. Misschien kan het beeld van de steen die voor het graf is weggerold ons inspireren. Ook wij hebben weet van grafstenen waarachter mensen worden weggestopt of waar ze zich zelf achter verschansen. Grafstenen die niemand alleen de baas kan. Stenen van schuldgevoel en moedeloosheid, van cynisme en eenzaamheid. De uitdaging luidt: dat mensen uit hun graf worden weg geroepen. Dat hen een plek wordt gegund om als mens aan hun trekken te komen. Dat ze de warmte van menselijke genegenheid mogen ervaren.
Er is zoveel lijden waar we geen blijf mee weten en dat moedeloos maakt. Soms snakken we naar vonken van het rijk Gods die ons moed geven. Misschien kan geloof in de toekomst een motief zijn om vol te houden. De vraag voor de leerlingen die wij zijn luidt dan: zijn wij goede grootouders geweest? De reactie van de vrouwen in het lege graf is heel herkenbaar. Zoals zij leven ook wij in de spanning tussen twijfel en overgave. Zeker weten we dat we het zonder tochtgenoten niet redden.
Gij zijt voorbij gegaan,
een steekvlam in de nacht.
De vonken van uw naam
zijn ogen in ons hart.
In flarden hangt uw woord
om onze wereld heen,
wij leven in U voort,
wij zijn met U bekleed.
Gij zijt voorbijgegaan,
een voetspoor in de zee.
Gij zijt te ver gegaan,
Gij zijt een mens te veel.
Gij zijt voorgoed, Gij zijt
verborgen in uw God.
Geen stilte spreekt U uit,
ondenkbaar is uw dood.
Gij zijt voorbijgegaan,
een vreemd bekend gezicht,
een stuk van ons bestaan,
een vriend, een spoor van licht.
Uw licht is in mijn bloed,
mijn lichaam is uw dag,
ik hoop u tegemoet
zolang ik leven mag.
2
In het lied valt mij op hoe Oosterhuis vooral wikt en weegt, voorzichtig formuleert, elke stelligheid vermijdt en tegelijkertijd getuigt van vertrouwen en geloof. Gij zijt voorbijgegaan – een spoor – in flarden hangt uw woord – een vreemd, bekend gezicht. In deze woorden hoor ik vermoeden, tasten, twijfel misschien? Daar tegenover hoor ik in elke strofe iets van geloven, vertrouwen, overgave ? Wij leven in u voort – ondenkbaar is uw dood – uw licht in mijn bloed – mijn lichaam is uw dag.
In het lied ervaar ik de spanning tussen twijfel en overgave die we net benoemden. De steen is weggerold, Jezus is niet daar maar hier (Galilea) waar het telkens weer opnieuw beginnen mag. Gij zijt voorgoed, gij zijt verborgen in uw God. Het klinkt als een uitnodiging om in te stappen in het bijzondere verhaal van God met mensen. Het lied eindigt met die hele mooie zin: Ik hoop u tegemoet zolang ik leven mag. Opnieuw hoor ik dat vermoeden/weten/hopen/geloven. En bovendien is het aanmoediging om in beweging te komen. Niet bij de pakken blijven zitten, niet blijven schuilen in het lege graf. Ik hoop u tegemoet. Mooi, zacht, fluisterend en tegelijkertijd zo krachtig. Zolang ik leven mag. Het is hier en nu te doen. In Galilea, telkens weer. En altijd weer ‘toekomstvisioen’ dat wil zeggen je niet verzoenen met de feiten, de realiteit van oorlog, hongersnood, milieurampen. Miljoenen mensen die geen menswaardig bestaan leiden. En toch: Ik hoop u tegemoet zolang ik leven mag. Het is appél, opdracht én stimulans om naar deze wereld te kijken door de ogen van de arme, de vreemdeling, de weduwe, de mens die tot slaaf gemaakt wordt. Vandaag is het zeer zeker de dringende oproep om zorg te dragen voor deze aarde, voor haar vruchten, voor alles wat groeit en bloeit, voor alles wat leeft. Ik weet mij aangesproken.
Vele jaren geleden voerde 11.11.11 campagne met de slogan ‘Ik geloof in het leven voor de dood’. In de zondagsviering (nog in ’t oude KUC) vertelde een jongere waarom ze de straat op ging voor de campagne. Ze besloot haar getuigenis met de woorden: omdat ik geloof in een leven voor de dood. Ik hoop u tegemoet zolang ik leven mag, zingen we vandaag met haar mee.
Ongetwijfeld, bij ons nadenken over leven voor de dood – zolang ik leven mag – komt ook leven na de dood ter sprake. In het verhaal van Marcus lezen we daar niet één woord over, krijgen we niet één beeld. Het houdt ons wel bezig en het zou tot de kern van christelijke geloven behoren. Het is in elk geval des mensen.
Rond deze problematiek vond ik een interessante insteek. Een kunstproject over leven na de dood, nl. reïncarnatie. Wees gerust … reïncarnatie als denkexperiment. Manon Braat, curator van Museum Arnhem, werd geraakt door een essay van Michelle Alexander: ‘What if We’re All Coming Back’. Michelle Alexander is Amerikaans burgerrechtenadvocaat en hoogleraar. Ze vraagt zich af wat het zou kunnen betekenen als we allemaal in reïncarnatie zouden geloven. Zouden we vandaag andere keuzes maken mochten we reïncarneren als een persoon die leeft onder de armoedegrens, op een plek aangetast door klimaatverandering. Die mogelijkheid is immers groot. De kans op terugkeren als welvarende, vrije burger in een veilige omgeving is vele, vele malen kleiner.
Ik vind dit best wel een spannende en interessante vraag.
Curator Manon Braat formuleert een vraag en legt ze voor aan tien schrijvers en negen kunstenaars. Als je vandaag zou sterven en één generatie later terugkeert, in welke wereld zou je dan geboren willen worden, ongeacht waar of wie je bent? De betrokken kunstenaars verkennen de mogelijkheid hun eigen belangen opzij te zetten voor een betere wereld. Ze speculeren over een onbekende toekomst waar zijzelf onderdeel van uitmaken.
Het resultaat was te zien in een dubbeltentoonstelling in Den Haag en Amsterdam (A Fair Share of Utopia) en in een boek met als titel Wat Niet Is Maar Kan Zijn. De kunstenaars creëerden zeer uiteenlopend werk. Verrassend, beklijvend, interessant … maar ook soms een beetje raar of al te gemakkelijk/voorspelbaar. (Hedendaagse kunst nietwaar). Sommige bijdragen gaan aan mij voorbij: ik heb geen voeling met esoterie en sciencefiction. En van sommige beeldende kunstwerken begrijp ik geen snars.
Maar enkele werken wil ik graag met u delen:
– Marianne Nicolson is deels Schots én deels afkomstig van het volk dat behoort tot de oorspronkelijke bewoners van de Pacifische Noordwestkust van Canada. Haar inspiratiebron is de invloed van milieuproblemen en sociale en politieke ongelijkheid op de levensomstandigheid van de First Nationvolken .
Nicolson besluit haar bijdrage met de voorden: Ik hoop dat we op deze plek kunnen blijven leven. Misschien zal het land, door er goed voor te zorgen, ook zorgen voor ons.
– Raul Balai, I Should Love You More Than Pizza, 2020
Hoeft dit commentaar?
De kunstenaar wil ons doen nadenken over ontspoord consumentisme.
– Müge Yilmaz ‘A garden of Coïncidences’, het is een sculptuur die fungeert als een schuilplaats en is afgeleid van een van de oudste tempels in wat nu Turkije heet. Bezoekers konden samen plaatsnemen tussen steunpilaren gemaakt van boomstammen, onder een dak van geurende planten en bladeren maar ook kronkelende USB-kabels en CD’s.
‘Bergen zullen weer bergen worden’ is haar antwoord op de vraag naar reïncarnatie.
Deze installatie doet mij spontaan denken aan onze mooie tafel. Oud hout, een wandelstok, een stuk van een balustrade, een tak van een plataan … Ze verenigen verleden en heden, ze ondersteunen het blad van onze tafel (om onder te schuilen? 😊 ). Rond deze tafel mogen we aanzitten, krijgen we voedsel aangereikt, inspiratie voor onze twijfel en aanmoediging tot overgave om de weg te gaan.
Laten we elkaar bemoedigen met het lied:
Sinds onheuglijke tijden
Staat de hoop geschreven
Dat ooit grote woorden als
‘verzoening – mensenrechten – vrede’
Tot een nieuwe wereld worden
Eindelijk de echte.
In naam van hen
Die voor ons waren
En omwille van wie na ons komen
Blijf die grote woorden dromen –
Laat de hoop niet varen
(H. Oosterhuis Opvlucht van de geest. Essay)
Blijf verbonden met de gemeenschap van Dominicus Gent:
via de nieuwsbrieven: https://www.dominicusgent.be/nieuwsbrief/
via Facebook ( https://www.facebook.com/Dominicus-Gent-324436994242688/)
Abonneer u nu op ons nieuw online platform: http://Bijlichten.be
Ga er in gesprek met de auteurs van de filmpjes!
Indien u meent dat voor een bepaald object het auteursrecht van de auteur of zijn/haar erfgenamen, of het recht op afbeelding geschonden werd, neem dan contact op met ons zodat de situatie kan worden rechtgezet.