Dominicus Gent
Viering van zondag 8 januari 2017
Rituelen 1
Hartelijk welkom in deze zondagsviering, het feest van de Openbaring. De tweede viering van het nieuwe jaar, het is nog koud buiten en de dagen lengen langzaam, maar we kunnen ons verwarmen aan elkaars aanwezigheid en samen uitkijken naar het licht dat onherroepelijk steeds meer doorbreekt.
We beginnen deze zondag met een nieuwe reeks rond de betekenis van rituelen. Die kunnen ten kwade en ten goede aangewend worden. We willen vandaag op zoek gaan naar de betekenis van ritueel en van symbolisering.
Maar laten we aan het begin van deze viering de paaskaars ontsteken, als teken, als symbool van de Aanwezige.
En we bidden:
Ongeziene, Gij, adem en licht,
Gij verscholen in alle leven en in alles wat ons gegeven is,
kom ons nabij in het woord dat wij spreken,
openbaar u
in de gebaren die we stellen
in ons samenzijn hier nu
wij, zoekers en zieners,
zangers en zeggers,
denkers en doeners.
En zingen we ons samen tot gemeenschap met het lied
Uit uw hemel zonder grenzen
komt Gij tastend aan het licht
met een naam en een gezicht
even weerloos als wij mensen.
Als een kind zijt Gij gekomen
als een schaduw die verblindt
onnaspeurbaar als de wind
die voorbijgaat in de bomen.
Als een vuur zijt Gij verschenen
als een ster gaat Gij ons voor
in den vreemde wijst uw spoor
in de dood zijt Gij verdwenen.
Als een bron zijt Gij begraven
als een mens in de woestijn.
Zal er ooit een ander zijn
ooit nog vrede hier op aarde?
Als een woord zijt Gij gegeven
als een nacht van hoop en vrees
als een pijn die ons geneest
als een nieuw begin van leven.
(Huub Oosterhuis)
Inleiding lezing
Wie of wat is God? Is het alleen een naam of is het echt een realiteit? Sommigen willen God per se als persoon voorstellen of als dat te moeilijk is; dan toch in elk geval als persoonlijk. Waar komen we het goddelijke op het spoor? Helpen symbolen en rituelen ons om het goddelijke te ervaren? De vraag is zo oud als de mens. Wellicht kan het volgende verhaal iets verhelderen.
Lezing Genesis 28,10-22 – JAKOB IN BETEL
Jakob vertrok uit Berseba en ging naar Haran. Nadat de zon al was ondergegaan, wilde hij op een bepaalde plaats overnachten. Een van de stenen die daar lagen nam hij als hoofdkussen en hij viel op die plaats in slaap. Hij kreeg een droom en zag een ladder die op de aarde stond en waarvan de top tot in de hemel reikte. Langs die ladder stegen Gods engelen op en daalden zij neer. Ineens stond de heer bij hem en zei: ‘Ik ben de heer, de God van uw vader Abraham en de God van Isaak. Het land waar u op ligt, zal Ik aan u en aan uw nakomelingen geven. Uw nageslacht zal als het stof van de aarde zijn; u zult zich uitbreiden naar het westen en het oosten, naar het noorden en het zuiden; om u en uw nakomelingen zullen alle geslachten van de aarde zich gezegend beschouwen. Ik ben met u; Ik zal u behoeden waar u ook bent, en u terugvoeren naar dit land. Want Ik zal u niet verlaten tot Ik mijn belofte heb vervuld.’ Jakob werd wakker en riep uit: ‘Waarlijk, de heer is op deze plaats en ik wist het niet.’ Hij werd bang en zei: ‘Ontzagwekkend is deze plaats! Dit kan niet anders zijn dan het huis van God en de poort van de hemel.’ De volgende ochtend zette Jakob de steen waar hij met zijn hoofd op had gelegen, als een wijsteen overeind en goot er olie over uit. Hij noemde die plaats Betel; vroeger heette die stad Luz. Jakob legde de volgende gelofte af: ‘Als God met mij is en mij beschermt op de reis die ik nu onderneem, als Hij mij voedsel geeft om te eten en kleding om mij te bedekken, en als ik ongedeerd naar mijn ouderlijk huis terugkeer, dan zal de heer mijn God zijn. En deze steen, die ik als heilige steen opricht, zal het huis van God zijn; en van alles wat U mij schenkt, zal ik U tienden geven.’
We hoorden het verhaal van de droom van Jakob. Een ladder verbindt hemel en aarde en daarlangs gaan engelen op en af. Het zegt heel wat over de betekenis die religie kan hebben en over de rol die rituelen daarbij (kunnen) spelen. Zoals blijkt in het verhaal van Jakob. De ladder functioneert als brug tussen het aardse en het hemelse, en de afstand tussen beide wordt overbrugd door een soort van tussenwezens. Engelen. Het gebeurt in een droom. Not in real time. Wanneer Jakob wakker schiet realiseert hij zich de bijzondere betekenis van de plek waar hij zich bevindt. “God was hier en ik wist het niet”, zegt hij. Vanuit het bovenaardse breekt het heilige binnen in onze wereld. Het gebeurt zonder dat hij, Jakob, daar enig aandeel in heeft. Ontzag vervult hem. Het heilige overweldigt hem.
Die plaats moet afgebakend worden, afgeperkt, behoed tegen profanatie. De steen waarop zijn hoofd gelegen heeft krijgt een bijzondere betekenis. Hij giet er olie over. En hij spreekt een belofte uit. “Als het mij allemaal goed gaat, als ik brood en eten en kleren krijg en als mijn familie het goed heeft, dan zal ik een tiende (10%) afstaan van alles wat u me geeft”. Zo horen we tot op heden sommige mensen nog beloften uitspreken: “als ik gezond en wel van reis terug kom”, of “als mijn examen goed afloopt”, of “als mijn zoon of dochter die nieuwe baan mag krijgen” dan zal ik elke maand een mis laten doen. “Ik heb dat beloofd aan OLVrouw”. In Lourdes. Een soort van ruilhandel met iets of iemand die als bovenmenselijke instantie gezien wordt. Er wordt gepoogd om het heilige binnen het eigen machtsdomein te trekken. Denk maar aan de aflaten, het lezen van heilige missen voor overledenen.
Het heilige is ook gelokaliseerd. Het is gebonden aan bepaalde plaatsen en het is voorbehouden aan bepaalde personen die een bijzondere machtiging ontvangen hebben. “Verboden toegang” is het bordje dat hier op zijn plaats is. Verboden toegang is een sleutelwoord geweest in veel vormen van religieuze beleving. Alleen bijzondere personen hebben toegang tot de heilige ruimte waar de doorbraak van het heilige wordt verwacht. De plek waar de consecratie gebeurt: het altaar. Het tabernakel, het priesterkoor: het zijn heilige plaatsen. Geen toegang voor onbevoegden.
Het heilige is ook gebonden aan bepaalde tijden. De zondag als de dag van de Heer. In sommige protestantse gemeenten is fietsen op zondag eigenlijk “not done”. De zondag is de dag voor de eucharistie, uiteraard met de bijhorende bedienaar, de priester. En alleen in de echte parochiekerk. Want ook die plek is heilig.
Het heilige is iets als een ding. Het heilige zit (letterlijk) in de dingen. Landbouwers in de Middeleeuwen begroeven geconsacreerde hosties in de akkers om de vruchtbaarheid van de grond te bevorderen. Met gewijd water een kruisteken maken heeft meer waarde dan met gewoon, ongewijd water. Ongewijd water “doet” niets. De olie die gebruikt wordt bij het doopsel of vormsel of bij het heilig oliesel bewerkt uit zichzelf de opwaardering die het pretendeert te bezitten. Want alleen die olie werkt. Geen enkele andere “gewone” olie is in staat om dat te bewerken. Op die manier zijn rituelen magie geworden. Het heilige zit in de dingen. In het gebouw, ook al komt er nauwelijks nog iemand langs. In het heilig vaatwerk dat door een gewone leek niet eens mocht aangeraakt worden, tenzij daartoe gemachtigd door een bevoegde persoon. Zo hielpen allerlei regels de scheiding tussen sacraal en profaan scherp te houden. Waarbij de vraag dient gesteld: wie bepaalt waar die scheiding ligt, en wat ze betekent. Wie heeft het voor het zeggen!
De droom van Jakob is door Marc Chagall op een eigen creatieve wijze uitgebeeld in zijn gebrandschilderd venster in het Fraumünster te Zurich. In plaats van engelen af te beelden die op de ladder tussen hemel en aarde heen en weer lopen heeft hij er mensen op geschilderd die elkaar als het ware omhoog duwen. Zo ontstaat een keten waar Jakob deel van uitmaakt. Hierin komt een ander besef naar voor van wat mensen heilig is. Niet het onaantastbare, de “verboden toegang” markeert het heilige. Niet de scheiding tussen profaan en heilig. Maar juist de verbinding tussen beide. Het ontdekken van het heilige in het profane. Jakob maakt deel uit van de ladder. Die ladder wijst inderdaad naar boven: iets wat hem te boven gaat. Maar waar hij ook zelf deel van is. Er zijn geen tussenwezens. En het gebeurt niet in een droom maar “in real time”. In het bewust deel nemen aan de paradoxen van het leven. In het opnemen van verantwoordelijkheid. Religie die het leven dient zal altijd en onvervreemdbaar van doen hebben met de concreetheid van ons lichamelijk en materieel bestaan. Religie die menswaardigheid bevordert zal beaming van het leven moeten zijn. En wel zoals het is: die onontwarbare mengeling van licht en donker, ebbe en vloed.
Vraag is : wat noemt men heilig? Hoe draagt religie bij tot het waarachtig menselijke? Is de aandacht voor slachtoffers en vluchtelingen niet veel meer een besef van het heilige dan het onaantastbaar verklaren van heilig vaatwerk en de verboden toegang tot sacrale ruimten? Het christendom leeft toch van het navolgen van Jezus van Nazareth: iemand die zelf uit de sfeer van het heilige is verstoten en buiten de muren van tempel en stad verbannen is aan een kruis. Opgehangen als een vervloekte. En was de aanleiding niet veeleer zijn kritiek op de “verboden toegang” in de tempel voor al wie onrein verklaard was, of als zondaar bestempeld.
Laten we daarom zingen van plaatsen waar het leven tot zijn recht komt, waar vrijheid heerst en mensen van angst genezen.
Waar is de plaats die vrede lacht?
Waar wordt aan mensen recht verschaft?
Waar is de God die leven geeft?
In elke mens die liefde deelt.
Ik zoek de plek waar vrijheid heerst,
waar elke mens van angst geneest,
ik zoek de God die armen heelt,
in elke mens die liefde deelt.
Waar is de plaats die vrede lacht…
Ik zoek het land dat vreugde heet,
vrij van geweld en oorlogsleed,
ik zoek de stad waar God regeert,
in elke mens die liefde deelt.
Waar is de plaats die vrede lacht…
Hier is de plaats die vrede lacht,
hier wordt aan mensen recht verschaft.
Hier is de God die leven geeft,
in elke mens die liefde deelt.
(Berre van Thielt)
Tweede overweging
In de viering vorige zondag, toen de Paaskaars moest aangestoken worden, liep dat niet helemaal probleemloos. De voorganger vergat de kaars uit de standaard te halen, waardoor Tom een beetje aan ’t sukkelen was om ze aangestoken te krijgen. Een fait divers, het vermelden niet waard, ware het niet dat ik op de rij achter mij, iemand monkelend ironisch iets hoorde zeggen in de zin van: “we doen dit ritueel nu al jaren zo, nu moeten ze dat toch niet proberen veranderen, zie wel, het marcheert niet.”
Het zegt impliciet veel over rituelen en hoe we daartegenover staan: ze moeten “marcheren”, voorspelbaar zijn, goed zijn. Maar wat is een goed ritueel? Is het niet eerder een hinderpaal voor ons geloof vandaag, een relict van vroeger tijden, of kan het toch een steun betekenen?
Om een antwoord te vinden op deze vraag, zou ik eens naar de geschiedenis van deze gemeenschap willen kijken als een op dit vlak interessant studieobject. Rituelen zijn wellicht zo oud als de mensheid. Ze horen bij de mens als eten en drinken. Zelfs al denk je zonder te kunnen, vroeg of laat sluipen rituelen je leven terug binnen.
Dat is ook min of meer in deze gemeenschap gebeurd: in de beginjaren, zo herinner ik het me toch, was de aandacht voor symbolen en rituele taal eerder beperkt, maar daar is in de voorbije jaren stelselmatig verandering in gekomen. Niet overdadig, geen revolutie, maar toch een onmiskenbare evolutie.
Die andere focus in het begin had ongetwijfeld te maken met het gevoel dat de klassieke liturgische beeldentaal niet meer aansloot bij onze geloofstaal en -inhoud, maar ook met de tijdsgeest van toen: een onwrikbaar geloof in de maakbaarheid van het rijk Gods. Als we het maar goed konden uitleggen, met sluitende analyses en grote ideeën en oplossingen, dan zou het inzicht komen en de verandering. Het gesproken woord, het verbale had kreeg het overwicht. De zichtrichting eerder horizontaal dan verticaal. Jakob’s ladder lag ergens in een klein hoekje. En van engelen was zeker geen sprake.
Met het zoeken naar een nieuwe geloofstaal en geloofsinhoud is tegelijkertijd opnieuw meer rituele taal gekomen. De structuur van onze vieringen is in een min of meer vaste plooi, een ritueel op zich, gevallen. Er is beeldentaal aan toegevoegd. De kaarsen, het Bijbelboek, het brandend braambos. Er is de tafel die Thierry maakte, de doopschaal met de kaarsjes, het vormen van een grote kring bij het onze vader, de zalving in de paasnacht en het aperitief na de viering. Woorden alleen zijn niet voldoende gebleken, we hebben beeld en gebaar nodig die taal kunnen geven aan het onbenoembare, die het onzichtbare zeggen, die het ontoonbare aanwezig stellen.
Een eenzame criticus zou dan kunnen opwerpen: die beelden waren en zijn er in de klassieke kerk toch ook ten overvloede? Waarom hebben jullie dat alles dan met het religieus schroot meegegeven?
Dat heeft, denk ik, te maken met een aantal eigenschappen die een ritueel moet hebben om het tot een goed en zinvol ritueel te maken. Ik som er een vijftal op, die mijns inziens, allemaal moeten aanwezig zijn.
Ten eerste moet het beeld begrijpelijk zijn zonder al te veel, liefst zelfs zonder uitleg. Een beeldtaal die ik kan begrijpen, die in mijn taalgebied valt. Als de voorgangers hier plots een verentooi zouden opzetten en wild zouden beginnen dansen rond de tafel, dan vermoed ik dat er zeer vreemde ogen zouden getrokken worden. Een ritueel dat wellicht perfect zijn plaats heeft in de indianencultuur, maar niet hier en nu. Datzelfde heb ik met, zeg maar, het aanbidden van een monstrans, of het zwaaien met een wierookvat. Met die beelden is voor mij veel te veel uitleg nodig, er zitten denkbeelden achter die ik niet kan volgen. Een kaars die aangestoken wordt, behoeft voor mij minder uitleg.
Een tweede criterium is dat van de eenvoud en de voorspelbaarheid. Als een ritueel iedere keer anders zou worden uitgevoerd, zorgt dat onherroepelijk voor een soort onrust, leidt af, legt de focus vooral op de handelingen en niet op waar ze naar verwijzen, op het beeld wat ze willen oproepen.
Een derde eigenschap is dat de betekenis van het ritueel niet onmiddellijk wordt ingevuld, vastgelegd, omlijnd, afgebakend. We hoorden van Ignace wat die afbakening kan teweegbrengen. Het beeld moet een open gegeven zijn. We komen hier allen met ons eigen godsbeeld, met onze eigen ervaring en bekommernissen. Het beeld moet toelaten dat we daar elk een persoonlijke invulling, zin en betekenis kunnen aan geven en toch door hetzelfde beeld verbonden zijn. Alleen dan zal het ons aanspreken, kunnen we er ons in laten opnemen, er ons aan toevertrouwen. Dat is voor mij persoonlijk bijvoorbeeld met de twee kruisbeelden hierachter: één met de gekruisigde, één met de verrezene. Niet één beeld, geen vaste definitie, geen claim op de waarheid. Dat is de kern van het gebod in het eerste testament om geen beelden van God te maken, of ze te maken en onmiddellijk weer los te laten.
Een vierde gaat over de zorg, het respect waarmee het ritueel wordt uitgevoerd. Dat vind je bijvoorbeeld in het tempo waarmee het ritueel verloopt, de rust die wordt ingebouwd, de aandacht die wordt gegeven, het besef dat het beeld niet van jou is, groter is, naar iets anders verwijst en dat het jou dus ook een stuk ontglipt. Hier komen we heel dicht bij het spook van het aparte, de afscheiding waar Ignace het over had. Het gaat er dus om daarin het goede evenwicht te vinden en de grond onder de voeten niet te verliezen. Het gaat in de eerste plaats over het respect tegenover wat met jezelf, met de gemeenschap gebeurt, niet over het respect tegenover het materiële teken. Het teken is daarin niet meer dan wegwijzer. Maar het is wellicht het meest moeilijke om als mens mee om te gaan. Ik geef het voorbeeld van de instellingswoorden, de consecratie zo u wil. Ik vermoed dat er hier nog weinigen zijn die geloven dat hierdoor het brood fysiek anders wordt, laat staan dat het zou kunnen beginnen bloeden. Transsubstantiatie is dus iets waarvoor ik veel te ingewikkelde hogere hersengymnastiek zou moeten doen om het voor mezelf uitgelegd te krijgen. Ik geloof echter wel dat het stellen van dit gebaar mezelf en de gemeenschap verandert, anders zou het compleet betekenisloos en zinloos zijn. Tot daar volgt iedereen wellicht hopelijk nog. Ik werd echter getroffen door de vraag van Philippe Cochinaux een tijdje geleden, die vroeg: “wat doen jullie met het brood dat over is?”. Het lijkt een simpele vraag, maar dat is ze misschien niet: het magische loert om de hoek, maar zou ik het zomaar aan de geiten hierachter te eten geven? Ik persoonlijk niet. Misschien gewoon omdat het teken van het brood bij mij het respect oproept voor waar het naar verwijst, voor het breken en delen in de gemeenschap. Of is dat alweer te veel uitleg en theologisering? Misschien heeft iemand van u een beter antwoord.
Een ritueel moet dus begrijpelijk, eenvoudig, open zijn en met zorg uitgevoerd. En als vijfde wil ik er tenslotte aan toevoegen dat het me moet toelaten eraan te participeren, eraan deel te nemen. Het is wellicht hierdoor dat doop- of huwelijksvieringen zoveel mensen aanspreken. Een goed ritueel is immers geen extern gebeuren, maar iets waarin ik me kan opgenomen weten, dat me persoonlijk raakt, me kan veranderen, iets met me doet, me in beweging kan zetten.
Het zijn vijf eigenschappen die nodig zijn om ritueel zinnebeeld te laten worden, verbeelding te brengen, oefening voor het echte leven: brood breken en wijn delen, aandacht krijgen voor zij die in nood zijn, inzicht dat het leven geleefd mag worden en dat ieder een medemens is. Taal en teken voor waar het in het leven om draait.
Zingen we dat uit met het lied
Slechts het brood dat wij te eten gaven zal ons verzadigen.
Slechts de gevangene die wij verlosten zal ons bevrijden.
Slechts het gewaad dat wij wegschonken zal ons bekleden.
Slechts de zieke die wij bezochten zal ons genezen.
Slechts het water dat wij te drinken gaven zal ons verkwikken.
Slechts het woord dat leed verzachtte zal ons troosten.
(Tullio Consalvatico)
Tafelgebed
We gaan samen aan tafel. We delen brood en wijn. In dat teken heeft Jezus zijn leven samengevat. “Doen jullie dit eveneens”, heeft hij gezegd. Daarzonder kunnen we niet leven. Er is geen menswaardig bestaan zonder brood en wijn die gedeeld worden. Dit teken verwijst naar een bestaan waar brood en vrijheid is voor alle mensen. Waar niemand op straat hoeft te staan, zonder beschutting. Waar iedereen zich veilig mag voelen. We houden dit ritueel in ere omdat het ons telkens weer herinnert aan de minimale voorwaarden van ons bestaan. En tegelijk herinnert het ons aan het leven van Jezus en van zovelen die zich in zijn spoor hebben ingezet voor het welzijn van medemensen. Omdat iedere mens er mag zijn. Niet omdat iemand dat verdiend heeft. Maar omdat het ieder van ons gegeven is, als gave. Om te delen met elkaar.
Mogen ook wij worden beeld en gelijkenis van hem die leeft…
Beeld en gelijkenis van Hem die leeft,
een mensenzoon,
heeft hij geen macht begeerd,
geen aanzien als een god,
en heeft zich niet aan de gestalte dezer wereld onderworpen.
Heeft niet, roofzuchtig,
voor zichzelf geleefd,
maar zich ontdaan van zijn bezit.
En is de weg gegaan die langs de zelfkant voert, het duister in.
En is niet halverwege omgekeerd, maar heel de weg gegaan.
Is op de slavenmarkt gaan staan,
om als de minste mens verkocht te worden
en werd zo één van hen die mensonwaardig zijn.
Werd niemand met wie niemand zijn.
En wie hem zien keren zich van hem af.
En trok het lijden aan
en droeg het als een lam
en stond stom voor zijn scheerders
en werd gehangen als een slaaf.
Zo is hij mens geworden, een gerechte;
beeld en gelijkenis van Hem die leeft en liefde is.
Hem noemen wij: Heer, Mensenzoon van God,
leidsman en lotgenoot, Jezus Messias.
(Huub Oosterhuis)
De avond voor zijn dood,
voor hij zelf gebroken werd,
gaf Jezus zijn vrienden
een teken van leven.
Hij zegende brood, dankte en brak het.
Als brood gebroken wordt, zei hij
dan wordt liefde uitgedeeld,
dan worden mensen gered en bewaard.
Doe dit ook, vergeet elkaar niet,
blijf dit doen.
Vergeet mij niet,
laat me jullie nabij zijn
in dit brood.
Hij nam een beker met wijn,
dankte opnieuw en liet hen drinken.
Jullie dorst is groot, zei hij,
dorst naar erkenning, naar gerechtigheid,
lichaamsdorst.
Geef elkaar te drinken,
zoals het bloed het lichaam te drinken geeft.
Zo heb ik jullie liefgehad,
als mijn bloed.
Drink van mij,
vergeet mij niet,
laat me jullie nabij zijn.
Zo waren zij elkaar nabij
tijdens dit afscheid.
Zo zouden zij elkaar terugvinden,
toen en nu en voor altijd,
in deze gedeelde gebaren van vrede.
Onze Vader
Vredeswens
Het is een krachtig gebaar, elkaar de vrede wensen. Jezus deed het met zijn vrienden, wij doen het hier week na week, niet uit louter formaliteit, maar omdat wij weet hebben dat het mogelijk is, ooit, vrede overal, die klein begint, tussen twee mensen, en zo van mens aan mens toegezegd, de wereld zal veranderen. Wensen we elkaar die vrede.
Slotlied
Uit staat en stand en wijsheid losgewoeld,
Omgewaaid, ontwortelde plataan.
Toen heeft hij licht onder zijn schors gevoeld,
Een vlaag van knoppen die op springen staat.
Uit jij en jou en woorden weggevlucht,
Ergens heengejaagd, boomgrens voorbij,
Op adem komen in de dunne lucht,
Je eigen hartslag horen, vogelvrij.
Uit eigen aard en huid naar iemand toe,
Onontkoombaar, en niet wonen meer
Totdat ik Hem, Hij mij vinden zal. En hoe.
Een zee van dromen gaat in mij tekeer.
(Huub Oosterhuis)