Psalm 146: “Zing zeg ik tegen mijn hart…”

 “Zing zeg ik tegen mijn hart…”  

Tweede viering over de psalmen: psalm 146

 

Welkom 

Welkom in deze eerste Dominicusviering van het nieuwe jaar. We wensen jullie dan ook een gezegend 2014, een jaar waarin ons geloof mag groeien dat heil mogelijk is, kleinere en grotere redding voor elke mens en elke gemeenschap van mensen. Laten we het goede zien, en het niet alleen laten op zijn weg. Mogen we af en toe glimpen zien van de Goede Naam die wij hier, traditiegetrouw, vieren willen. Met ons nadenken, maar ook met de diepe eenvoud van brood en wijn, van onze gedeelde aanwezigheid, van ons vragen en luisteren en elkaar bewaren.

Een speciale welkom en een speciale nieuwjaarswens aan de kinderen en de jongeren: mogen ze dit jaar flink groeien in lichaam, kennis, maar vooral in wijsheid. Mogen ze beter de weg vinden die ze zoeken, en niet alleen blijven op die weg. Moge veel vreugde hun deel zijn…

Na deze openingswensen, bijna in psalmentaal, steken we het koppige licht van de Paaskaars aan en bidden we:

Eeuwige, onze God

Wij die U nooit hebben gezien, zie ons hier staan

Wij die van U hebben gehoord, hoor Gij ons aan

Uw naam is dat Gij mensen helpt, wees onze hulp

En dat Gij alles hebt gemaakt, maak alles nieuw

En dat Gij ons bij name kent, leer ons U kennen

Die Bron van Leven wordt genoemd, doe ons weer leven

Die hebt gezegd: Ik zal er zijn, wees er, wees hier bij ons.

Het is vandaag de tweede viering in een reeks van drie over de psalmen. We zingen de viering open met de psalm die vandaag centraal zal staan: psalm 146.

 

Overweging over psalm 146

Zing, zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het toch niet laten…. Ik moet van u zingen zolang ik leef.

Psalm 146 – in de versie die we zonet gezongen hebben-  roept bij mij een uitspraak op van Abel Herzberg, zoon van Russisch-Joodse ouders, -een Nederlands jurist maar vooral bekend als schrijver. Hij overleefde het Nazi-kamp van Bergen-Belsen en overleed in 1989 op 96-jarige leeftijd.

Hij schreef: ‘Zoals er mensen zijn die zingen niet omdat zij dat willen maar omdat er een stem in hen oprijst, zo zijn er mensen die geloven: niet uit angst, niet uit hoop op beloning maar omdat zij krachtens hun wezen niet anders kunnen.’

Bij de psalmist van Ps 146  herkennen we dezelfde vanzelfsprekende horizon: zingen, loven, prijzen omdat je het niet kunt laten, omdat De Grote Naam, het mysterie van leven en dood, de Ene, tastbaar aanwezig is in het dagelijkse lief en leed….Zelfs in de diepste wanhoop is dit de bestaans-horizon en verstaans-horizon voor de psalmist: een hart dat altijd antwoordt, een stem die recht doet.

Beluisteren we psalm 146 in de Willibrord-vertaling van onze kerkbijbel.

 

1 Halleluja.
Mijn ziel, zing de lof van de HEER.
2 De HEER wil ik loven, heel mijn leven,
muziek maken voor mijn God zo lang ik besta.
3 Vertrouw niet op hoge heren,
niet op een mensenkind, dat niet redden kan:
4 als zijn levensgeesten zijn geweken, wordt hij weer aarde,
dan is het afgelopen met al zijn plannen.
5 Gelukkig de mens, als de God van Jakob hem helpt,
als zijn hoop is gevestigd op de HEER, zijn God,
6 de maker van hemel en aarde,
van de zee en alles wat er in is.
Hij blijft bedacht op trouw voor altijd,
7 voor het recht van de onderdrukten komt Hij op,
Hij geeft de hongerigen brood,
de HEER maakt gevangenen vrij,
8 de HEER opent blinden de ogen,
de HEER richt verslagenen op,
de HEER heeft de rechtvaardigen lief;
9 de HEER neemt de vreemdeling in bescherming,
wees en weduwe staat Hij bij;
maar de bozen zet Hij op een dwaalspoor.
10 De HEER is koning, koning voor altijd;
Sion, de HEER is jullie God, van generatie op generatie.
Halleluja.


 

De vijf laatste psalmen -waartoe psalm 146 behoort- (samen met nog drie verspreidde andere psalmen) in de Bijbelse verzameling beginnen én eindigen met Halleluja! Praise the Lord! Zo is JHWH: prijzenswaardig!

Dan krijgen we een bijzondere aanzet waarin de psalmzinger ahw met zichzelf in gesprek gaat: ‘Loof JHWH, mijn ziel’ – (of: ‘zing zeg ik tegen mijn hart…’) de bidder/zanger spreekt/zingt in de gebiedende wijs tegen zichzelf, en onmiddellijk daarop: ‘dat wil ik doen zolang ik leef: God bezingen, zolang ik besta’.

We hebben bij de voorbereiding verschillende vertalingen nagekeken en constateerden bij de hiernavolgende psalmverzen bijzonderheden waar mogelijks iets in zit om van hieruit mee te nemen naar huis. Ik koos drie cadeautjes uit de rijke schat die deze psalm ons biedt, naar analogie met de drie cadeautjes die de wijzen in het evangelie van Mattheus meebrengen: (1) iets dat past bij nieuwjaarswensen, (2) iets over een ineenschuiven van JHWH en de mens en (3) psalm 146 als samenballing van een levende bijbelschristelijke traditie.

(1) Eerst iets over ‘gelukkig nieuwjaar’. In Psalm 146 komt na de lofprijzing (loof de heer – ik zal de heer prijzen) een waarschuwing: niet vertrouwen op mensen met macht, op stervelingen bij wie geen redding is, maar slechts vergankelijkheid; en dan volgt een zegespreuk: Ashri sha’al.. – Gelukkig wie…

De Naardense bijbel (die zo letterlijk mogelijk uit het Hebreeuws vertaalt) geeft het woord ‘zalig’ als vertaling voor de Hebreeuwse term ‘Ashri sha’al’: ‘zalig wie…’ (zoals in de zaligsprekingen bij Mt). De Statenvertaling (de eerste Nederlandse vertaling van begin 17de eeuw) gebruikt evenwel ‘welgelukzalig is hij’.

”Welgelukzalig”. Wat een woord! En wij maar braaf en gewoontegetrouw ‘gelukkig nieuwjaar’ wensen dezer dagen terwijl er zoiets klankrijk bestaat als ‘welgelukzalig’. Het woord op zich roept vreugde op in nuances die nergens anders te vinden zijn.

“Welgelukzalig”, een eerste cadeautje dat deze psalm ons meegeeft voor het nieuwe jaar.

In het Latijn merk je ook scherp het zoeken naar een goede vertaling van deze Ashri Sha’al…

Wie bv. zou kiezen voor het woord ‘fortunatus’, benadrukt dat men een gelukzak moet zijn om iets te bekomen, dat het dus van het toeval afhangt… Wie kiest voor ‘felix’ als vertaling voor het Hebreeuwse ashri sha’al blijft steken in een gevoel van gelukzaligheid: Ah, hoe gelukkig is hij die….

Willem Barnard kiest niet voor fortunatus of felix maar voor beatus als meest correcte Latijnse vertaling voor ashri en ‘welgelukzalig’ als  meest correcte Nederlandse vertaling. Beatus verwijst nl. naar een correcte levenswijze, de juiste manier om goed te leven. Volgens de Romeinse dichter Horatius houdt dit een levenswijze in waarbij je je enerzijds ver houdt van geld, handel en gewin en waarbij je anderzijds het belang van vrede, vriendschap, natuur, enz. erkent. Dit is precies wat deze psalm uiteindelijk doet: de levenswijze schetsen die JHWH is…

(2)  zo komen we bij een tweede ‘cadeautje’ dat deze psalm ons aanreikt: de psalm schetst de levenswijze die JHWH is. Ik weet dat het raar klinkt maar in deze psalm zit ook iets eigenaardigs: er worden zaken over JHWH gezegd die over menselijk gedrag gaan en je weet (in de verschillende vertalingen) niet altijd over wie men het wanneer heeft….                                                        

Er wordt over De Heer gezongen: Welgelukzalig hij die de God van Jakob tot hulp heeft, wie zijn hoop vestigt op JHWH. De God van Jakob. Een concrete God dus, je weet wat je mag verwachten van zo iemand, lees er maar het verhaal van Jacob op na: een mens van vlees en bloed, zijn broer een loer gedraaid en toch door JHWH opgeroepen méér te zijn dan valsaard… ja zelfs om stamvader te worden. Dit alles gebeurde en gebeurt met gewone mensen als u en ik: klein en geroepen om voor elkaar zo goed als JHWH te zijn…. De psalm laat zich daarom lezen als een kerstverhaal, een incarnatieverhaal: JHWH die zichtbaar wordt, aanwezig komt als die kleine mens JHWH doet, JHWH is. Ik heb het ervaren als een genademoment bij het lezen: dat JHWH ‘gebeurt’, dat de Ene aanwezig komt waar recht gedaan wordt, brood aan hongerigen gegeven wordt, de vreemdeling in bescherming genomen wordt…. 

(3) Zo komen we aan het derde en laatste cadeautje (na het goud van de gelukzaligheid en de mirre van de incarnatie, nu de wierook die alles doordringt): er wordt in deze psalm zoveel herkenbaars opgeroepen dat je gerust kan zeggen dat deze ene psalm samenbalt waar een levende bijbelschristelijke traditie voor staat (of zou kunnen/moeten? voor staan) ook voor ons, geseculariseerde mensen in dit nieuwe jaar 2014, in deze multiculturele en multi levensbeschouwelijke wereld:

Geen leven dat op persoonlijke macht en kracht is betrokken,

geen leven van zelf-genoeg-zaam beter weten.

Zulk leven raakt anderen niet,

zelfgenoegzaam leven loopt verloren in eigen gekronkel.

Maar er zijn mensen die verder kijken,

die uitzicht hebben op meer dan hier en nu, meer dan ik en mij…

mensen die het eeuwige wonder zien van hemel en aarde en zee,

mensen die geloven dat de mens niet gemaakt is voor verdrukking, honger, gevangenschap.

Er zijn er die het visioen zien en het doen: blinden laten zien, gebogenen oprichten, rechtvaardigen erkennen en liefhebben, vreemdelingen beschermen, weduwen en wezen niet aan hun lot overlaten.

Ze kijken niet naïef weg van de realiteit. Ze hebben weet van het kwaad en nemen een onwrikbare houding aan tegenover wie kwaad doet.

 

Psalmen, ik moet eerlijk zeggen dat ik er niet zoveel mee ‘had’, maar ik ben dankbaar deze psalmen te mogen lezen en zingen, psalmen te horen becommentariëren door mensen die de psalmen al langer ontdekt hebben…

JHWH vertrouwt erop dat het woord uit zijn/haar mond niet vruchteloos weerkeert maar dat het psalmwoord ons –mensen- bewerkt net zoals de regen de aarde bewerkt en vruchtbaar maakt.

We zingen het lied “De regen daalt neer…”: “Zo klinkt het woord uit mijn mond. Het keert niet vruchteloos weer; het bewerkt wat ik wil en oogst mijn belofte: vreugde op je weg, vrede bij thuiskomst”.      

 

Over psalmen zingen & de namen van JHWH

Van die 150 psalmen zijn eeuwenlang liederen gemaakt. Zeker in de protestantse traditie zijn er echte meezingers gecreëerd, die ingegraven liggen in generaties kerkgangers. Maar ik verwijs nog eens naar de diepe bezinning die Antoinette vorige week aan het psalmodiëren wijdde: dat we het moeilijke gedicht dat een psalm toch meestal is, niet toedekken met rijm en melodie, maar woord voor woord zachtjes zingend tot zijn recht laten komen, als een oefening in luisteren, in open komen, als een ontmoeting zonder vooroordeel, zonder antwoorden, enkel gedeelde aanwezigheid. Dat brengt ons weer bij de vraag van vorige week: wie is die grote Ander tot wie de psalmist zich richt in ons kleine naam? Ik probeer daar straks voorzichtig nog iets over te zeggen.

Maar eerst nog dit over het psalmen zingen. Als de rode draad door de psalmen de roep van de verdrukte is, vanuit het besef van beloofde redding, dan moet er zeker gezongen worden. Redding is in de eerste plaats lichamelijk: water voor een dorst, eten voor een honger, een dak tegen nacht en ontij, bescherming en rust voor een bang hart. Als redding zo lichamelijk is, laten we dan met heel ons lichaam spreken over redding. En als we het samen doen, dan durf ik als kleine mens ook luider mijn stem verheffen. En breder hopen, verder kijken. Zo beseffen we ook hoe juist de keuze van Bernard om ons als gemeenschap te laten zingen, en niet een koor, hoe mooi ook. Het gaat in het liturgisch zingen niet om esthetica, maar om een gezamenlijk roepen tot een God die leven is, zoals staat in psalm 42.

En zo komen we als vanzelf weer bij dat “alleszeggende en alleszwijgende geheim”, zoals Willem Barnard dat grondvermoeden van mensen noemt, die droom die generaties al eeuwen aanraakt, vervult, voortjaagt. Een droom die het moet hebben van de kleinste goedheid van elke kleine mens, en die soms zichtbaar wordt als mensen in die goedheid willen geloven. Letterlijk onuitsprekelijk is die Naam met zijn vier Hebreeuwse letters zonder klinker tussen, maar hij is belofte en roep tegelijk: Ik zal er zijn, zowel als wees er. Ziet dat ge er zijt, Eeuwige, gij die ons dat beloofd hebt…

Zou een kleine mens zo mogen spreken tot dat grote Geheim? In elk geval: zo spreekt psalmist! Net in dat zwijgen van God, in die verborgenheid ligt het genie van de bijbelse traditie. De Griekse oppergod Zeus maakte overal kinderen en schrok niet terug voor verkrachting. Maar die grote bijbelse Naam verbergt zich in een Belofte, die in de eerste plaats aan de geringsten wordt gedaan, de weduwe, wees en de vreemdeling. Die bijbelse Belofte is een tegenstem tegen al die andere luide stemmen van de macht. Die tegenstem klinkt, zingt uit de mond van een eenvoudig meisje, Maria’s Magnificat. Die tegenstem zingt een andere melodie, en als we durven meezingen, zegt psalm 45, “legt betovering zich op mijn lippen, en olie van vreugde”.

Laten we daarom met vreugde meezingen, een lied dat je zou kunnen beschouwen als een moderne dankpsalm: “Ik wandel door Gods seizoenen”, op muziek van Vic Nees.

 

Naar psalm 146


Zoek het niet bij de groten

maar leer de droom

van de verdrukte

leer het lichaam

van wie honger heeft

leer de plek

van de gevangenen

leer van blinden

de schoonheid

en van zieken

de rust die

eindeloos is

leer van de vreemdeling

wat een mens is

en van wees en weduwe

hoe wonder is

dat alles is

(psalmbewerking Guido Vanhercke, uit de bundel ‘Kind van eeuwigheden en van mensen…’)