Onmachtige woede… (over geweld en vrede 1)

Dominicus Gent
Viering van zondag 21 september 2014
Onmachtige woede…

Goede morgen en welkom aan iedereen.
Vandaag is de eerste viering van een reeks van drie over geweld en vrede. Volgende zondag gaat het over wat elk van ons als individu kan doen en over veertien dagen zal het gaan over wat we als gemeenschap kunnen doen.
Aanleiding is natuurlijk de vredesweek: ‘stop haat, praat’. Evenzeer is de aanleiding wat Lieve Borremans hier enkele weken geleden zegde: ‘Ik voel zo een colère’ over wat nu gebeurt.
Vrede, vrede . . . ? Er is geen vrede.
Daarom staan we stil bij de machteloze woede die ons overvalt bij zoveel geweld en bij de onschuldige slachtoffers vermoord in naam van God of vaderland.
Hoe gaan we om met onze verbijstering en woede bij het zien van wat gebeurt? Hoe ons niet afsluiten, niet cynisch worden? Hoe blijven kijken, volop aanwezig, en met een liefdevol hart?

Vooraleer we ons tot gemeenschap zingen steken we de paaskaars aan. Hoe dan ook is het beter een kaars aan te steken dan de duisternis te vervloeken.
Bovendien is deze kaars het symbool van Hem die ons hier samenbrengt: de Geest van Jezus van Nazareth, Mensenkind, Godskind, Christus, de Heer.

Wij zingen ons tot gemeenschap met het lied tegen de derde wereldoorlog

 

1

Over onmachtige woede: een gedicht van Neruda

Ik weet nog dat ik mijn hoofd tegen de muur bonkte. Mijn vrouw was ongerust – wat doe je nu toch. Het was 2008; de staat Israël was tegen het jaareinde begonnen met de operatie Gegoten Lood, bestookte de mensen in Gaza vanuit de lucht. Ik kon de beelden op TV niet meer verdragen. Ik wilde fysieke pijn voelen, iets om niet verdoofd te worden. Vandaag denk ik dat het geen goed idee was. Door je zelf pijn te doen, ga je niet beter denken; zelfkastijding maakt niet dat ik meer solidair word. Maar wat dan wel? Wat kun je dan wel doen…?

Laat mij te rade gaan bij iemand anders, bij een andere tijd. Het is 1936; we zijn in Spanje, in Madrid. De Chileense diplomaat Ricardo Reyes Basoalto is er net aangekomen en geïnstalleerd als consul. Hij vertegenwoordigt zijn land en schrijft intussen prachtige poëzie. Over liefde en eenzaamheid, over de natuur en ook over metafysica. Madrid is een progressief bastion, een beetje culturele hoofdstad van Europa. Een Europa dat in de war is, er heerst massale werkloosheid. Het is 1936. Sinds drie jaar is Hitler aan de macht in Duitsland… Niemand weet wat er komen zal. Onze dichter diplomaat schrijft nog steeds over de liefde en de metafysica – tot opeens zijn vriend Frederico Garcia Lorca vermoord wordt. De rebellerende generaal Franco is vanuit Marokko Spanje binnengevallen en duldt geen kritische dichters en al helemaal geen homoseksuele dichters. Franco wil de republiek omver werpen. De burgeroorlog is begonnen. Het wordt een lang, gruwelijk voorspel van wat later een totale oorlog wordt, de tweede wereldoorlog. Onze diplomaat in Madrid kan na de moord op Garcia Lorca geen klassieke poëzie meer schrijven. Hij schrijft de bundel “Spanje in het hart”, hij wordt communist en verliest zijn baan als ambassadeur. Hoe dat allemaal gekomen is, vertelt hij in het volgende gedicht:

Ik verklaar enkele zaken

Je zult vragen: waar zijn dan de seringen?
en de metafysica bedekt met klaprozen?
en de regen die zo dikwijls
zijn woorden sloeg ze vullend
met bressen en vogels?
Ik zal je alles vertellen wat me overkomt.

Ik woonde in een wijk
van Madrid, met kerkklokken,
met uurwerken, met bomen.

Van daaruit zag men
het droge gelaat van Castilië
als een oceaan van leder.

Mijn huis werd genoemd
het huis van de bloemen, omdat overal
geraniums bloeiden: het was
een mooi huis
met honden en kinderen.
Raúl, herinner je je?
Herinner je je, Rafael?
Frederico, herinner je je
onder de aarde,
herinner je je mijn huis met balkons waarin
het licht van juni bloemen verstikte in de je mond? Broeder, broeder!

Alles
bestond uit grote stemmen, zout van koopwaren,
agglomeraties van trillend brood,
markten van mijn wijk van Argüelles met zijn standbeeld
als een bleke inktpot tussen de kabeljouwen
(…)
En op een morgen stond alles in brand
en op een morgen groeiden
de brandstapels uit de aarde
verslindend levende wezens,
en van dan af vuur
kruit vanaf dan,
en vanaf dan bloed.

Bandieten met vliegtuigen en met Moren,
bandieten met zegelringen en hertoginnen
bandieten met zwarte zegende monniken
kwamen uit de hemel om kinderen te doden
en door de straten vloeide kinderbloed
eenvoudig, als bloed van kinderen.

Jakhalzen die de jakhals zou verstoren,
stenen die de droge distel kokhalzend zou bijten,
adders die de adders zullen verachten!

Oog in oog met jullie heb ik het bloed
van Spanje zich zien verheffen
om jullie te verdrinken in een enkele golf
van trots en van messen !

Generaals
verraders:
bekijk mijn dode huis,
bekijk het gebroken Spanje:
maar uit ieder dood huis komt brandend metaal
in plaats van bloemen,
maar uit iedere bres van Spanje
komt Spanje,
maar uit ieder dood kind komt een geweer met ogen
maar uit elke misdaad groeien kogels
die ooit de plek zullen vinden
van jullie hart.

Je zult vragen waarom zijn poëzie
ons niet spreekt van de bodem, van de bladeren,
van de grote vulkanen van zijn vaderland?

Kom en ziet het bloed in de straten,
kom en ziet
het bloed in de straten,
kom en ziet het bloed
in de straten!

 

Solo zang van de cantor:
Wek mijn zachtheid weer, geef mij terug de ogen van een kind. Dat ik zie wat is, en mij toevertrouw, en het licht niet haat…

 

De auteur van deze tekst kennen wij vandaag als Pablo Neruda, de kunstenaarsnaam van Ricardo Reyes. Helpt zijn gedicht ons vooruit? Er zit woede in, zelfs het verlangen naar wraak. “Uit elke misdaad groeien kogels die ooit de plek zullen vinden van jullie hart…” Misschien kunnen we dat overdrachtelijk lezen – dat de hartelozen ooit in hun hart getroffen worden en alsnog zacht worden. Het belangrijkste staat denk ik in de laatste regels: “je zult me vragen waarom zijn poëzie niet spreekt van de bodem, van de bladeren, van de metafysica…” Kom, zegt Neruda, kom en zie. Het is de boeddhistische uitnodiging van de Ehipassiko school. Ehipassiko betekent: kom en zie; wees wakker en kijk. Ja, er is lijden in de wereld en het lijden gaat niet weg. Zoals Eli hier heel terecht zei enkele weken terug: we moeten niét naïef zijn. Kom en zie, er is bloed in de straten.

En wij voegen daar iets aan toe. Ja, het is misselijk makend en tegelijk is er iets anders. Wij willen niet wegkijken en tegelijk weten we niet wat we kunnen doen. Tegelijk. Er is de gelijktijdigheid van onmacht en van niet wegkijken. In die gelijke tijd ontstaat er een gedeelde tijd. Wat wij hier elke zondag doen. Dat is iets anders dan pure onmacht, misschien is het zelf het begin van een soort ‘wij’. Wij zijn het die elkaars hand vast houden; wij zijn het die bidden. Wij zijn het die onze menselijkheid niet willen verliezen. We willen niet wegkijken. We willen het niet gewoon worden

Samenzang: Wek mijn zachtheid weer… (Lied van de zevende dag)

Tweede overweging : Wat helpt ons om te blijven kijken en de hoop niet te verliezen?

Het is een zeer complex gevoel, deze compassie van ons mensen, met een wereld die soms zo prachtig, maar soms ook zo wreed kan zijn… Hoe doen we dat, de hoop vasthouden, niet bang en cynisch of zelfs verbitterd worden? Hoe doen we dat, kracht blijven vinden in de onmacht?
Laat ik proberen een aantal kleine antwoorden te geven, die ik haal uit ons voorbereidende gesprek.

1 Ten eerste is het belangrijk dat we elkaar vasthouden, in een dagelijkse discipline van solidariteit. Dat is waar we in geloven, dat is wat we elke week willen vieren, in een eeuwenlange traditie, dat is wat in deze gemeenschap ook met overtuiging gebeurt. Het was het gebed van bisschop Romero: dat we beperkte arbeiders zijn, en nooit het grote gebouw volledig af zullen zien, maar dat elke steen die we leggen, weer een steen meer is. Laten we, wat er ook gebeurt, vasthouden aan die solidariteit die diep in ons leeft, hoe klein we ook zijn tegenover het grote leed.
Want vele kleintjes maken toch een heel groot… Het doet deugd rond om ons te kijken en te zien hoe het elke dag opnieuw gebeurt, op zo’n grote schaal, in onze maatschappij: de kleine trouw van mensen, de kleine goedheid van mensen, de dagelijkse verbondenheid tussen mensen. Het haalt niet het nieuws, is niet spectaculair, maar draagt wel een hele samenleving op zijn schouders verder. Zoals het woord het zegt: samen-leving…

Een persoonlijke anekdote: ik was met leerlingen op uitwisseling in Estland eind van de jaren 80, toen het communisme wankelde. Er was niets meer in de winkels, het geld was niets waard, er was politieke onrust met bvb rotsblokken voor het parlement om bezetting te verhinderen, de corruptie was open en niet verborgen, net als de armoe, enz. En dan kwamen we terug met het vliegtuig in Luxemburg en viel ik van de ene verbazing in de andere: er stond een bus op ons te wachten, die had kaartjes, de chauffeur groette, vertrok op tijd, de trein vertrok op tijd, de trein was warm, enz, enz. Die kleine ervaring heeft me sedertdien nooit meer losgelaten: beseffen hoe trouw de meeste mensen doen wat moet worden gedaan… Misschien kunnen we dat meer oefenen: zien wat er wél is, zien wat mensen wél investeren, en het benoemen, bevestigen.
Het is net dat wat we vieren, elke week: het geloof in een scheppende God, die met mensenhanden een wereld opbouwt van gerechtigheid. Dat is een geloof, ik weet het, en zoals elk geloof wat dwaas, om de woorden van Paulus te gebruiken. Zeker als we ons onmachtig voelen tegen al het leed dat we zien in de wereld. En toch: geloven dat er een goddelijke kracht is in ons, in de mens naast ons, een kracht die opgeteld sterker is dan alle wanhoop. Dat is de diepe betekenis van schepping: het is rijkdom, en het is ons gegeven, uit een grotere Liefde, en het zal sterker zijn dan alle dood….

2
Ten tweede is het belangrijk wanhoop te bekampen. Wanhoop is verlammend, ook in het denken, zeker in het denken, ze overspoelt mensen met een blind gevoel. Mensen kunnen erin gevangen zitten, en diep verbitterd raken. Zelfs hele gemeenschappen kunnen erin gevangen zitten. Dat is wat de Israëlische schrijver David Grossman zijn land verwijt: dat de media en de politiek er bewust een cultuur van wanhoop in stand houden (het lukt nooit met die vrede, het zal nooit lukken met die Palestijnen, dus laten we dan maar onmiddellijk terug bombarderen, en veel en veel harder slaan slaan dan zij, en alles blokkeren…). Grossman noemt het in zijn artikel “de perverse logica van de wanhoop”.
Wanhoop kies je niet, ze overkomt je. En het is een genade als er dan mensen zijn in je omgeving die, al luisterend en ondersteunend, de wanhoop kunnen bedaren. Zo is het een genade als er leiders opstaan, die de wanhoop van een gemeenschap kunnen kanaliseren naar hoop, naar opnieuw samen-leven. David van Reybroeck noemt de Zuid-Afrikaanse waarheidscommissies, zo sterk geïnspireerd door Tutu en Mandela, het grootste geschenk van Afrika aan de rest van de wereld: geen individueel bestraffende rechtspraak, maar gemeenschapsopbouwende rechtspraak…
Er zijn kranten en televisiezenders die bewust leven van de wanhoop. Maar er zijn ook honderden journalisten die hun leven wagen om de waarheid in zijn feiten aan het licht te brengen, om het kwade bloot te leggen. Niet wegkijken, maar, integendeel, met een moed die wellicht voortkomt uit een groot gevoel van gerechtigheid, stem en beeld geven aan wie geen stem meer heeft, verkracht wordt in haar en zijn menselijke waardigheid, of afgemaakt wordt alsof het allemaal niets is, een mens. Maar het blijft niet ongezien, het blijft niet duren, ooit komt de ommekeer…

3
Maar komt de ommekeer? Komt er ooit een straf voor wreedheid en onrecht? Soms zou je eraan twijfelen. Maar Rechtvaardigheid, met grote R, is een menselijke droom die sterker is dan alle onmacht, alle vertwijfeling. Rechtvaardigheid is een belofte die mensen ooit hoorden, en die hen nooit meer verlaten heeft. Die belofte is een bevrijding, en het Oude Boek doet niet anders dan ze herhalen, steeds en opnieuw. In Deutoronomium 32 staat: “Mij komt de wraak toe, ik zal het vergelden, zegt de Heer”. Dat is in het begin van het Eerste Testament. Op het einde van dat Eerste Testament zijn er zelfs een aantal kleinere profeten die niets anders schreeuwen dan dat: wees rechter, gij Eeuwige, verdraag niet langer de onderdrukking, de vernietiging van uw mensen. En de Eeuwige belooft, in het kleine boek Sefanja: “Let op hoe ik zal afrekenen met al uw verdrukkers. Dan wil ik redden wat kreupel is, en bijeenbrengen wat uiteen is gejaagd.”

Wij hoeven bij die belofte nog niet direct aan een soort Laatste Oordeel te denken. Dat is op zich een mooi beeld, maar misschien is die belofte veel concreter aanwezig dan we beseffen: alle beetjes rechtvaardigheid, die samen weer een groot maken, een niet tegen te houden verlangen, een niet tegen te houden beweging van aandacht voor zelfs de kleinste gebroken, kreupele, naamloze mens… Elk kind dat onderwijs krijgt, elke zieke die verzorging krijgt, elke menswaardige oplossing voor een conflict. Rechtvaardigheid is een geweldige belofte, die bevrijdt, adem geeft, uitzicht. En nogmaals, het lijkt naïef en dwaas zo te spreken als je de wreedheid ziet in deze wereld. Maar te weten dat niet de wreedheid normaal is, maar wel de Rechtvaardigheid, is iets wat je geen enkele mens nog kunt afnemen. Is een niet kapot te krijgen aanklacht, die zal blijven roepen, wat er ook gebeurt. Door de belofte van uiteindelijke Gerechtigheid hoeven we ons niet toe te vertrouwen aan de wraak, maar kunnen we het onrecht recht in het gezicht blijven kijken…

We vieren hier elke week die grote Belofte. Laten we dat doen zoals een andere van die kleine profeten, Habakuk, het zo bewogen zegt, nadat hij Jahweh ter verantwoording heeft geroepen: “Ik zal mijn wachtpost betrekken, ik ga op de wallen staan; ik zal uitkijken om te zien wat Hij mij zeggen zal” (Hab. 2:1), “Want het visioen, al wacht het zijn toegewezen tijd nog af, smacht naar zijn vervulling: het vertelt geen leugen. Al blijft het uit, geef het wachten niet op, want komen doet het beslist en het komt niet te laat”…

 

Inleiding tafelgebed

Aanwezige en onzichtbare God,
Soms wijst niets erop dat Gij met ons zijt;
Oorlogsgeweld en meedogenloze onmenselijkheid, ook in uw naam,
angst, rampen, honger en ziekte, miljoenen op de vlucht,
Verbijsterd kijken we ernaar.
Machteloze woede overvalt ons,
we worden moedeloos:
Waar naartoe met deze mensenwereld?
Waar zijt Gij zelf? God?
Gij hebt toch in de harten van alle mensen de kiem van uw liefde gelegd?
Gij wilt ons toch met elkaar en met u verbinden?
ons tot één heilig volk maken?

Wij kunnen niet anders dan denken aan de talloze mensen die ons in menselijkheid voorgingen;
En we denken aan onze geliefde doden en vragen u: wek ook in ons het beste van wat hen bezielde. En we danken u voor hen. We steken voor hen de kaarsjes aan.
 
En wij danken u ook en we bidden voor deze gemeenschap, en ieders intenties, dat wij staande blijven.

Gij hebt ons Jezus van Nazareth geschonken,
de mens in wie uw gerechtigheid en vrede ten volle zichtbaar werden.
Hij vervult ons tot vandaag met hoop.
Wij bidden u:
Wek in ons zijn gezindheid.
Zelf de prooi van geweldenaars,
bleef Hij tot de avond voor zijn dood verbonden met zijn zusters en broeders,
hij vroeg ons te doen wat Hij heeft voorgedaan.
Dat is de weg die ook wij willen gaan.

Onze Vader

Vredeswens
Dat wij met de ogen van een kind in de wereld mogen zijn – dat wij elkaar aankijken en blijven steunen – Dat we het licht onderkennen, ook als we het niet zien schijnen. Wensen wij elkaar de vrede van de zevende dag.