Viering Dominicus Gent
Zondag 19 juli 2015
KIJKEN MET MEDEDOGEN
Goedemorgen en welkom in deze zondagsviering.
Laten we het samen stil maken en bidden tot de Onzichtbare.
Die mij getrokken uit de schoot, mij mens genoemd hebt en geëigend,
mijn ogen wende aan het licht, mijn voeten zette dat ik stond
die mij hebt doen weten dat ik gaan kon, dat ik zou komen waar Gij zijt
die als ik neerzit aan de kant van weg en omweg, moe en dorstig,
mij overschaduwt met uw Naam,
die toen ik neerlag in het stof mij hebt omgeven met uw duister,
dat geen gedierte mij verslond
die ongezien mij trekt tot U, U zal ik ongezien vertrouwen –
laat mij niet over aan mijzelf.
(uit Verzameld Liedboek – Huub Oosterhuis)
En steken we de paaskaars aan als stille getuige van ons geloof dat de Onzichtbare ons overschaduwt met Licht en met zijn Naam, de belofte “Ik zal er zijn”, de oproep van “Wees er voor ons”.
Hernemen we nu dit gebed door het samen te zingen.
Inleiding op de Bijbeltekst
Vorige week hoorden we bij Marcus dat Jezus de twaalf twee aan twee uitzond om de mensen te gaan onderrichten. De leerlingen zijn nu terug en vertellen enthousiast over hun wedervaren. “Goed gewerkt” denkt hij, ’t is weekend, we gaan wat varen en de rust opzoeken. Maar dat lukt niet echt, het volk blijft toestromen en Jezus ziet dat “ze als schapen zonder herder” zijn. Het is een beeld dat in heel de Bijbel her en der gebruikt wordt en dat voor ons misschien een beetje raar of zelfs neerbuigend kan klinken, ook al omdat het in het verleden nogal eens klerikaal werd opgevat: de pastoor werd de herder van zijn parochie genoemd. Dat is een sterke vertekening van de originele betekenis: de titel van herder kwam op de eerste plaats alleen JHWH toe, hij die zorgt dat zijn volk het goed heeft, dat het bescherming krijgt, die zorgt dat nieuw leven mogelijk is. Hij die ons eens de belofte gemaakt heeft er te zijn, ons te overschaduwen met zijn Naam.
Luisteren we naar Marcus.
[30] De uitgezondenen kwamen terug bij Jezus, en ze vertelden Hem alles wat ze hadden gedaan en hoe ze onderricht gegeven hadden. [31] Hij zei tegen hen: ‘Ga nu mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en wat uit te rusten.’ Want er kwamen en gingen zoveel mensen, dat ze niet eens de gelegenheid hadden om te eten. [32] Ze gingen in de boot weg naar een eenzame plaats om alleen te zijn. [33] Men zag hen weggaan en velen herkenden hen. Uit alle steden haastten ze zich te voet daarheen en kwamen er eerder aan dan zij. [34] Toen Hij van boord ging, zag Hij een grote menigte, en tot diep in zijn ingewanden werd Hij beroerd door mededogen, omdat ze als schapen zonder herder waren, en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.
Kijken met mededogen
Iedere zondag valt het evangelie binnen in het leven van elk van ons. De een zal gegrepen worden door die zin, de andere zal die gedachte onthouden en weer een andere zal ontroerd worden door dat woord.
In het evangelie van vandaag ben ik getroffen door Jezus’ manier van kijken: hij ziet een grote menigte mensen en hij heeft met hen te doen. Hij kijkt niet afstandelijk op de massa neer, maar ziet de mensen aan met diep medelijden. “Toen Jezus van boord ging, zag hij een grote menigte en tot diep in zijn ingewanden werd hij beroerd door mededogen”, staat er te lezen (Marcus 6, 34). Over die manier van kijken zou ik iets willen zeggen.
Het meedogend kijken van Jezus doet mij – in een soort contrast – terugdenken aan een beeld uit mijn kinderjaren, namelijk de afbeelding van God als al-ziend oog in de driehoek. Dat de mens ten aanzien van de spionerende God altijd een gedegradeerd voorwerp was, lag voor de hand. Het zat ingebouwd in het gekende systeem: God ziet onze meest verborgen zondige neigingen. Hij doorziet de toekomst. Hij weet wat er te gebeuren staat, wie voorbestemd is en wie niet. Tegenover dit traditionele goddelijke al-ziend oog staat de al even traditionele voorstelling van de beperkte menselijke blik. De mens getuigt van hoogmoed wanneer hij alles wil zien en komt ten val wanneer hij zich de boom van de kennis toe-eigent.
Je zou me kunnen zeggen: waar je nu nog over spreekt, daar zijn we toch al lang van af, van dat godsbeeld. Wellicht wel, maar ik vrees dat het mechanisme zélf nog nooit zo sterk heeft gewerkt als vandaag. Alleen is de traditionele God vervangen door de zichzelf almachtig wanende afgoden. Ik laat u in dat verband zelf de toepassing maken op wat er met Griekenland en Europa aan de hand is. Het past perfect in dat plaatje. In ieder geval, het minste dat je kunt zeggen, is: als je zó bekeken wordt, als je zó gezien wordt dat je herleid wordt tot een economisch object, en op die manier in heel uw zijn en menselijkheid wordt aangetast en neergehaald, en dit zowel door de vernietigende blik van uw Europese medeburgers als door de heersende blik van een almachtig monetair opperwezen, dan bén je werkelijk gezien. Ik begrijp dat mensen zich wegsteken óf wenen voor tv-camera’s!
Maar, zo vraag ik me af, weten wij hoe de Onzichtbare (hier gebruik ik niet meer het woordje ‘God’ dat al te vlug afglijdt naar ‘afgod’) naar ons kijkt? Neen, wij weten dat niet, want niemand heeft ooit de Onzichtbare gezien. We kunnen Hem niet zien, we kunnen Haar bestaan niet onthullen. We kunnen alleen op het spoor komen van de openbaring van de Onzichtbare. Want dat geloven we: dat de Onzichtbare zich geopenbaard heeft en zich nog voortdurend laat kennen, in de mensengeschiedenis, in de religies, in de profeten, in de stilte, in ons. En op een heel bijzondere manier in Jezus. Mensen hebben geen ‘god’ gezien (niemand heeft ooit God gezien, zegt Sint Jan), maar ze hebben wel Jezus gezien, een mens die in zijn ‘Vader’ geloofde. En over hem en zijn geloof heeft men gesproken en geschreven, tot op vandaag. Daarmee moeten wij het stellen, want de Onzichtbare heeft eigenlijk nooit iets anders laten zien dan het gelaat van een mens die gelooft. Daarom kijken we hoe Jezus zijn eigen gelovig gezicht liet zien. Hoe handelde hij? Welke verhalen vertelde hij? Wij geloven dat de blik van de Onzichtbare naar ons, oplicht uit de manier waarop Jezus met de mensen omging of uit de verhalen die hij vertelde. Jezus sprak en handelde vanuit zijn diep geloof dat de Vaderlijke blik aan de onze voorafgaat. Hij las het in zijn eigen religieuze geschriften: Deuteronomium b.v.: “Gij die ons hebt gezocht toen wij niet naar U zochten, die nog dagelijks uw hart tot mededogen buigt. Gij die ons met uw ogen vangt. Gij die ons vraagt: wie ben je? wil je? kom dan.” Of de psalm 139: “Gezien, van ooit af, en nog steeds. Toen ik nog ik niet was, nog dood, stond al mijn diepste aangezicht in jou gegrift. In jouw geheugen, uitvergroot, bestond ik, tegenover jou – met afgewende blik, totdat ik durfde kijken”.
De blik van de Onzichtbare die aan de onze voorafgaat – Jezus toont ons, doorheen zijn manier van omgaan met de mensen, dat die blik een heel andere is dan het streng oordelende al-ziende oog in de driehoek. Het gaat hier om het ‘mededogen’. Van dat oude woord heb je al even oude prachtige synoniemen: barmhartigheid, deernis, erbarmen, medelijden, genade. In het Hebreeuws hebben deze begrippen alles te maken met het woord ‘baarmoeder’, ‘moederschoot’. Dit is de plek waar op bijzondere wijze het kwetsbare, broze, begin van een mensenleven beschermd wordt. Als iets kostbaars wordt daar het oerbegin van de mens bewaard. Wat nog niet levensvatbaar is in de buitenwereld, vraagt om warmte en aandachtige zorg. Zo doet God voor ons, zo ging Jezus om met mensen, zo worden wij uitgenodigd met elkaar om te gaan. Wij worden uitgenodigd Gods genadevolle kijk op mens en wereld tot de onze te maken.
Herinneren jullie nog “de ‘preambule’ van de Europese Constitutie”? Bepaalde christenen schreeuwden moord en brand dat de termen ‘christelijke traditie’ en ‘God’ er niet in voorkwamen. Stel je eens voor, zeiden ze: Europa heeft alles te danken aan het christendom! Wel, waar zijn die schreeuwers van weleer, waar zijn die christenen als het erop aankomt om met de blik van Jezus naar het volk te kijken? Hoe christelijk is Europa werkelijk? We kunnen het misschien eens vragen aan de vluchtelingen en de Grieken…
Moeten wij niet Gods mededogen zichtbaar maken en Jezus’ barmhartige levensweg navolgen in een Europa dat steeds meer gekenmerkt wordt door onbarmhartigheid? Moeten we niet beweging van barmhartigheid maken? Want inderdaad, barmhartigheid is een beweging. Een beweging van: Zien – Bewogen worden – In beweging komen. De eerste stap is de ander écht zien in zijn kleinheid en naaktheid én in zijn menselijke waardigheid en uniek-zijn. De tweede stap is je door de ander laten raken. De ander doet je wat. Je laat hem of haar bij je binnen. En de derde stap is in beweging komen, oversteken naar de ander, je tot naaste maken. Barmhartigheid is: herder zijn voor elkaar, om het beeld van het evangelie van vandaag te gebruiken. Hart hebben voor de ander. Me met hart en ziel bekommeren om wie niet zo sterk en onafhankelijk zijn. Dat moet maatschappelijk, economisch en politiek vertaald worden. En dat moet ook individueel waargemaakt worden. Dan gaat het niet alleen om grootse daden. Barmhartigheid gebeurt ook waar mensen naar elkaar luisteren en verstaan, zonder oordeel, oog hebben voor elkaar, waar mensen elkanders leed dragen, hun verdriet delen. En misschien moeten we de zeven werken van barmhartigheid eens terug van onder het stof halen. Wanneer we die werken van barmhartigheid doen, echt als werken van barmhártigheid, zonder verborgen agenda, zonder bijbedoeling, dan ontdekken we pas wat écht leven is: slechts het brood dat wij te eten geven, zal ons doen leven! Laten we herders zijn voor elkaar.
Inleiding op de gezongen psalm 23
“Ze waren als schapen zonder herder”. Jezus moet hierbij zeker gedacht hebben aan de woorden van psalm 23. Als je moet leven zonder het vertrouwen dat de psalmist uitdrukt, raak je de richting kwijt, raak je je toekomst kwijt, want die wordt je juist aangezegd in de Naam, in de belofte. Zij maakt toekomst mogelijk.
Zingen we de psalm.
Uitnodiging tot inbreng
Hoe zien wij barmhartigheid concreet worden? Kennen we de blik waarmee Jezus keek? Hoe ervaren wij het vertrouwen van de psalmist? Veel vragen, misschien een paar antwoorden. Daar is nu de tijd voor, voor een antwoord, een aanvulling, voor een gebed of gewoon wat stil mijmeren.
Inleiding tafelgebed
Het is tijd om aan tafel te gaan.
We hoorden het daarnet: “Slechts het brood dat wij te eten geven, zal ons doen leven.”
Brood uitdelen en te eten geven, een beker rondgeven en te drinken geven. Het is barmhartigheid die concreet wordt. Een simpel beeld, een eenvoudig bijna dagelijks gebaar dat ons ooit is voorgedaan en dat we week na week herhalen om niet te vergeten, om de blik scherp te houden, om te blijven zien waar het op aankomt, de waarheid over ons bestaan.
Brood en wijn delen betekent de ander als je naaste zien, hem aanraken met buitengewone aandacht en liefde. Brood en wijn delen is schepping mogelijk maken, de bron van goed doen in elke mens kracht geven, toekomst mogelijk maken, licht brengen waar duister is, leven laten zegevieren boven dood.
Dit gebaar overstijgt het hier en nu, overstijgt deze groep mensen, schept verbondenheid met iedereen ter wereld die hetzelfde doet, met ieder die strijdt voor een rechtvaardige wereld waar leven niet gefnuikt wordt en met de slachtoffers van onrecht.
Dit gebaar overstijgt het hier en nu, overstijgt de tijd en schept verbondenheid met hen die voor ons brood en wijn deelden en in onze herinnering blijven, onze lieve doden.
Onzichtbare, gezegend zijt Gij, in uw verborgenheid. Geheiligd, volbracht worde door ons uw Naam, de belofte, het woord dat schepping, dat leven brengt. Brood en wijn uitgedeeld.
Zingen we dit lied als tafelgebed.
Vredeswens
Jezus heeft zijn vrienden vrede gewenst. Geen vrede die zomaar uit de hemel neerdwarrelt, maar één die we zelf moeten bewerken en in stand houden door te zien, bewogen te worden en in beweging te komen. Vrede bereik je wanneer je de ander leert zien als je naaste, wanneer je mededogen boven oordeel plaatst, wanneer je de belofte voor ogen houdt.
Wensen we elkaar die vrede.
Inleiding slotlied
De blik van mededogen op de toegestroomde menigte omdat zij als schapen zonder herder waren, toont ons dat we allemaal geroepen worden om herder te zijn en voor elkaar te zorgen, welke concrete vorm en intensiteit dat ook aanneemt.
Zingen we dit elkaar toe tot slot van deze viering met het lied Om warmte gaan wij een leven…
*
(fresco Aquilea, Noord-Oost Italië – foto G.Vanhercke)