Identiteit en dominicaanse spiritualiteit (5)

Dominicus Gent

Viering van zondag 22 november 2020

Identiteit en dominicaanse spiritualiteit

(online viering)

Goedemorgen en welkom in deze viering.

Het wordt de vijfde en laatste viering in onze reeks die we “Identiteit” gedoopt hebben.
Vandaag willen we in het bijzonder even stilstaan
bij een belangrijk aspect van de identiteit van deze gemeenschap.
Die is immers zonder meer dominicaans te noemen.
We hebben niet voor niets de naam “Dominicus Gent” gekozen.

U zal dan wellicht direct denken aan het belang dat hier aan prediking gehecht wordt,
dominicanen zijn immers predikbroeders en –zusters.
Maar het is veel ruimer dan dat: het gaat om spiritualiteit, een zoektocht naar het ware, zich laten aanspreken door wat onze levensweg kruist en zien wat moet gedaan.

We laten ons in deze viering inspireren
door een aantal markante figuren uit de dominicanenorde,
mensen die licht probeerden brengen in donkere tijden.

Bidden we dan ook aan het begin van dit samenzijn

Vriendelijk Licht,
Leid ons in het duister dat ons omringt.
Zend ons onder de mensen en open onze ogen,
doe ons zien,
vuur ons aan,
doe ons leven brengen waar de duisternis het heeft uitgedoofd.
Vriendelijk licht,
Doe waarheid oplichten
En maak ons nieuw, iedere nieuwe dag.

Een van de basisteksten van de Dominicanen
is de zendingsrede uit het Evangelie,
waarin Jezus zijn leerlingen uitzendt.
We nemen die om de viering open te zingen.

Zoals Ikzelf gezonden ben
zo moet ook gij op weg gaan.
Geen knechten, vrienden noem Ik u,
mijn woord zal door uw mond gaan.

Wat gij gehoord hebt en gezien
Moet gij bekend gaan maken:
wat Ik in stilte tot u sprak
roept dat vanaf de daken.

Neemt onderweg geen reiszak mee
maar gaat met lege handen
en boodschapt als een vredesduif:
‘Gods Rijk is nu op handen’.

Leert van de duif de simpelheid,
weest waakzaam als de slangen
en, vreest niet hoe gij spreken zult
Al neemt men u gevangen.

Zo zal het Rijk der Hemelen
onder de mensen komen:
op aarde zal hernieuwde hoop
En goede vrede wonen.

(H. Jongerius)

 

Waarheid als openheid voor de noden die zich vandaag aandienen

Spiritualiteit en identiteit horen samen. Dat geldt ook voor ons zoals we hier samenzijn. Toch is er geen officieel geafficheerde spiritualiteit die bij de orde der dominicanen hoort.  Je hebt dominicanen van alle soorten. Van alle maten en gewichten. Maar bij alle verscheidenheid, luidt het devies van de orde “veritas”. Waarheid. Het mag duidelijk klinken. Maar is dat wel zo?

Een kleine anekdote mag illustratief heten voor de verschillende betekenissen die bij dit soort vragen tot ontploffing kunnen komen. Op 2 november van dit jaar overleed de voormalige aartsbisschop van Utrecht Ad Simonis. Hij was een erg gecontesteerde figuur in Nederland. Tot bisschop van Rotterdam benoemd in 1972, en in 1983 tot aartsbisschop van Utrecht. Telkens onder zwaar publiek protest ook vanwege de clerus. Simonis stond bekend om zijn behoudende standpunten waarin hij geen duimbreed afweek van de officiële leer van de kerk. Onder meer over het statuut van de vrouw in de kerk en over homofilie. Tijdens zijn uitvaart werd hij door zijn opvolger bisschop Eijck geprezen om zijn vasthoudendheid aan de leer en aan het geloof van de kerk. Bisschop Eijck voegde eraan toe dat hij hem daarvoor bewonderde en dat hij hoopte dat ook zelf te kunnen waar maken. Want, zo zei hij, ik hou daar ook van. Ik wil ook de leer centraal stellen.

“Het geloof”, “de leer”: dat staat vast. Blijkbaar. Het is één van de kentrekken van de identiteit van de huidige kerk van Nederland. Veritas betekent hier ondubbelzinnig: dé waarheid. We hebben die ontvangen, zo heet het, van de goddelijke openbaring. Het is de bevoegdheid van het kerkelijk leergezag om die waarheid door te geven en te verklaren. Daar werd anders over gedacht door de Dominicaanse theoloog Edward Schillebeeckx die door de bisschoppen van zijn dagen gevraagd was om als theologisch expert met hen mee te gaan naar het concilie in Rome, begin van de jaren 60.

Het tweede Vaticaans concilie en vooral de uitlopers daarvan betekenen een ware doorbraak in het denken over “waarheid” en “leer”. Het concilie markeert het einde van de onfeilbaar gewaande waarheid die loodrecht van uit de hemel in de bijbel was terecht gekomen. Het betekent ook het einde van het kerkelijk leergezag als de enig bevoegde instantie om op een verantwoorde manier met de bijbel om te gaan. Schillebeeckx mag symbool staan voor deze overgang. Weg uit het statisch en onveranderlijk wereldbeeld waarin waarheid geldt als eeuwig en onaantastbaar. We werden uitgenodigd de overgang mee te maken die uitgaat van een dynamische en historische visie op geloven en waarheid. Als geloven “des mensen” is, dan ligt het onvermijdelijk ingebed in menselijke ervaringen. Dan ligt ook waarheid ingebed in het historisch proces dat wij doormaken, met alle culturele en tijdgebonden kenmerken vandien.

Daaruit volgt dat spiritualiteit alles te maken heeft met openheid voor noden die zich vandaag aandienen. Hoe boeiend studie en contemplatie ook zijn, toch zal dominicaanse spiritualiteit zich vooral de vraag stellen welke vandaag pastorale projecten zijn die kunnen bijdragen tot meer authentieke humaniteit. We willen hiervan zo dadelijk enkele voorbeelden geven uit de Dominicaanse geschiedenis. 

Maar eerst willen we luisteren naar een tekst die vandaag in de officiële liturgie gelezen wordt naar aanleiding van het feest van Christus Koning. Nog zo’n dubbelzinnig feest dat aanleiding kan zijn tot groteske misverstanden. Maar Ezechiël wil ons op het juiste spoor zetten. Hij is meegegaan in ballingschap naar Babylonië. Hij laat JHWH aan het woord die hij voorstelt als een goede herder. We luisteren.

 

Lezing Ezechiël, 34,11-16.

Want, zegt Jahwe de Heer, Ik zal zelf omzien naar mijn schapen en ervoor zorgen. Zoals een herder omziet naar zijn schapen, als die verstrooid zijn geraakt, zo zal ook Ik naar mijn schapen omzien en ze veilig terugbrengen van alle plaatsen waar ze verstrooid zijn geraakt op de dag van wolken en dichte duisternis. Ik zal ze terugvoeren uit de volken, ze samenbrengen uit de landen en ze leiden naar hun eigen grond; Ik zal ze weiden op de bergen en in de dalen van Israël, op alle weideplaatsen van het land. Op goede weidegrond zal Ik ze weiden, het hoogland van Israël zal hun weideplaats zijn. Daar zullen ze legeren op goede plaatsen en grazen in welige weiden op de bergen van Israël. Ik zal zelf mijn schapen weiden en ze zelf een rustplaats wijzen, luidt de godsspraak van Jahwe de Heer. Het verloren dier zal Ik zoeken, het afgedwaalde terughalen, het gewonde verbinden, het zieke sterken, de vette en sterke dieren bewaren; Ik zal ze weiden zoals het behoort.

 

SCHRIFTLIED

Die mensen riep tot zinsverband
Hij schreef ons tot bescherming
Zijn handvest van ontferming,
Hij schreef ons vrij, met eigen hand.
Schrift die mensenoorsprong schrijft,
Woord dat trouw blijft.

Dat boek waarin geschreven staan
Gezichten, zielen naam voor naam,
Hun overslaande liefde,
Hun overgaande liefde,
Hun weeën die niet overgaan.
Schrift die mensendagen schrijft,
Licht dat aan blijft.

Zijn onvergankelijk testament
Dat Hij ons in de dood nog kent.
De dagen van ons leven
Ten dode opgeschreven
Ten eeuwig leven omgewend
Schrift die mensentoekomst schrijft,
Naam die trouw blijft.

(Huub Oosterhuis)

 

Voorbeelden pastorale projecten als dominicaanse spiritualiteit

Georges Pire wordt geboren in Dinant, 1910. In 1928 treedt hij in bij de Dominicanen. Na zijn priesterwijding eind jaren 30 weet hij aandacht te wekken voor de situatie van de arme en verwaarloosde kinderen met wie hij in aanraking is gekomen. Bij gelegenheid van het getuigenis van een jonge man in 1949 die de erbarmelijke toestand beschrijft van de vluchtelingen in Oostenrijk, voelt hij zich bijzonder aangesproken om iets te ondernemen. Hij organiseert bij de jongeren die hij kent een briefschrijfactie waarin ze uiting geven aan hun medeleven met het lot van deze vluchtelingen. De actie vindt weerklank in tal van gezinnen die zich eveneens willen inzetten voor de vluchtelingen. Pire lanceert een soort peterschap van mensen die een bijdrage willen leveren om de vluchtelingen bij te staan. Tegen 1959 heeft hij 15000 peterschappen in het leven geroepen.

Tussen 56 en 62 sticht hij verschillende “Europese dorpen”. Deze zogeheten Europese dorpen zijn de uitdrukking van zijn inzet voor het “Europa van het hart“. Het zijn plaatsen waar families samenleven en zich socio-economisch kunnen integreren. Het gaat hem namelijk niet alleen om materiële steun maar ook om menswaardigheid en menselijke nabijheid. De opstand in Hongarije in 56 brengt andermaal een stroom vluchtelingen met zich mee die hem ter harte gaan. Wanneer hij in 1958 de nobelprijs voor de vrede krijgt is dat niet enkel om zijn materiële realisaties maar minstens evenzeer om zijn inzet voor een geest van broederschap onder alle mensen en volkeren.

Daags na de toekenning van de nobelprijs houdt hij een gloedvolle toespraak waarin hij zich verzet tegen elke vorm van pessimisme of van een meewarig relativeren van initiatieven die in het niets opgaan vergeleken met de immensiteit van de wereldproblemen. Pire is niet blind, maar hij gelooft in de waarde van elke stap.

Hij organiseert studiesessies waarin mensen zoeken hoe er aan verdraagzaamheid en vrede kan worden gewerkt. Het wordt de vredesuniversiteit die in 1960 van start gaat en die open staat voor alle nationaliteiten, filosofieën of godsdiensten. Vrede wordt niet bereikt door nivellering, maar door harmonie in diversiteit.

Tot slot : de vredeseilanden. In samenwerking met verschillende experts zoekt hij naar uitwegen voor de ellende die hij op zoveel plaatsen heeft meegemaakt. Het wordt een ambitieus programma om de honger en de ellende in de wereld terug te dringen via de bevordering van kleine boeren in ontwikkelingslanden en solidariteit. Hij vindt het uiteindelijk in het principe van Confucius: wie een vis vangt kan een dag eten, wie leert vissen zal elke dag eten.

We sluiten aan met de voorbede van het Klein Leergebed

Geef mij vrede, zet mij open,
giet de onrust in mij leeg,
dat de adem mij verovert,
grote adem van wat leeft…

Geef mij vrede, laat mij stromen,
samen met wat stromen moet,
laat uw grote schoonheid komen,
leer mij zeggen: het is goed.

(Guido Vanhercke)

 

Voor een tweede personaliteit uit de rijke Dominicaans geschiedenis moeten we terug naar het Spanje van de vijftiende eeuw, ten tijde van het bewind van Karel de Vijfde, ofte in het Gents “Charles Quint”. Francisco de Vitoria wordt in 1484 in Baskenland geboren uit welgestelde hovelingen. Hij treedt jong in bij de Dominicanen, gaat in Parijs studeren, en wordt hoogleraar theologie aan de universiteit van Salamanca. Hij blijkt een getalenteerd lesgever die bijzonder populair is onder de studenten. Het zijn ook die studenten die zijn denkbeelden op handschrift gezet hebben.

Francisco vindt dat theologie geen enkel vraagstuk uit de weg mag gaan en laat zich confronteren met concrete toestanden van zijn tijd: mistoestanden in de Kerk en in de maatschappij. Hij wordt vooral gegrepen door de verhalen van zijn medebroeders over het geweld en de gruweldaden die door de Spaanse kolonisatoren gepleegd worden in de pas ontdekte “Nieuwe Wereld”.
Met het denken van Thomas van Aquino en Erasmus in het achterhoofd, bouwt hij een voor die tijd moedige theorie op over hoe de Spanjaarden zouden moeten omgaan met de inheemse bevolking en nog wanneer geweld gerechtvaardigd is. Hij gaat daarbij uit van de opdracht van Jezus om het Rijk van God onder de mensen te brengen en je naaste als jezelf te beminnen. In het Christendom moet het voor hem gaan over de mens, waar tot dan toe de nadruk lag op geloof als iets spiritueels, geestelijks, met een paus en een koning die hun macht op bovennatuurlijke wijze ontvangen hadden en dus ongelimiteerde macht konden uitoefenen waar ze dat maar wilden.

Francisco probeert daar op wetenschappelijke wijze tegenargumenten voor te ontwikkelen en betwist vijf algemeen gangbare argumenten die gebruikt werden om de gebieden en de bezittingen van de Indigenes, wat wij nu Indianen noemen, aan te slaan.
Een eerste argument dat gebruikt werd was dat slaven geen eigendomsrechten hadden. Hij stelt daar tegen dat de Indianen maar tot slaaf gemaakt waren door de Spanjaarden. Daarvoor waren ze vrij geweest.
Een tweede argument dat gebruikt werd, was dat Indianen zondaars waren en dus daarom geen eigendomsrecht zouden hebben. Francisco argumenteerde dat eigendomsrecht niet teloorgaat door zonde. Waarom zou dat immers voor de één wel en voor de ander niet gelden?
Een derde stelde dat de Indianen ‘infideles’ of ontrouw aan God, waren omdat ze zich niet wilden laten bekeren. Maar ook daar was het tegenargument dat zowel volgens de Bijbel als volgens het menselijk geweten een ketter toch eigenaar van zijn goederen blijft. Geloof is een keuze en mag niet opgelegd worden.
Een vierde dan maar: “Indianen hebben geen verstand of zijn zwakzinnig” en dus kunnen ze geen aanspraak maken op eigendom. De Vitoria stelt daartegenover dat ieder mens beeld van God is en dat dus zelfs kinderen en Indianen rechten hebben. En het vijfde argument stelde tenslotte dat barbaren van nature slaven zouden zijn omdat ze zichelf niet konden besturen. Francisco de Vitoria stelt dat niemand slaaf kan zijn van nature, waarbij hij moedig ingaat tegen de heersende stelling van Aristoteles die al eeuwenlang als vaststaand gold.

Hij concludeerde dan ook dat de oorlog die de Spanjaarden voerden in de nieuwe gebieden geen rechtvaardige, geen te rechtvaardigen oorlog was. Die mag volgens de Vitoria alleen dienen als verdediging tegen agressie of om een groot kwaad te bestrijden. In zijn voetspoor trekken andere Spaanse Dominicanen, waaronder Antonio Montesino en Bartolomé de las Casas van leer tegen de wreedheid van de Spaanse kolonisatoren en komen ze op voor de rechten van de inheemse bevolking. Het gepolariseerd identiteitsdenken van de machthebbers die daarmee hun eigen misdaden proberen te vergoelijken, wordt resoluut onderuit gehaald door de nadruk te leggen op de waardigheid van iedere mens.

Het moet niet gezegd dat hij zich daarmee niet echt populair maakt bij kerkelijke en wereldlijke macht. Paus Sixtus V probeert de geschriften die zijn leerlingen hebben opgetekend te laten vernietigen of ze op de index van verboden boeken te zetten.

De gedachten van De Vitoria liggen mee aan de basis van het volkenrecht zoals dit sinds de tweede wereldoorlog is ontwikkeld, maar ze blijven ook vandaag nog verrassend actueel in de omgang met mensen van andere origine, in het denken rond geldige redenen voor het gebruik van geweld.
Om het met de 11.11.11 actie van dit jaar te zeggen: een echte “changemaker” avant la lettre.

Geef mij vrede, zet mij open,
giet de onrust in mij leeg,
dat de adem mij verovert,
grote adem van wat leeft…

Geef mij vrede, laat mij stromen,
samen met wat stromen moet,
laat uw grote schoonheid komen,
leer mij zeggen: het is goed –

(Guido Vanhercke)

“Numquam duo, semper tres”… geen twee zonder drie hebben we gedacht, een oude kloosterregel indachtig.

Voor onze derde dominicaan moeten we terug naar het begin van de achttiende eeuw. De dominicanerorde was na de opheffing bij de Franse Revolutie pas terug rechtgekrabbeld. Alcide Lataste, geboren in 1832 in Cadillac, dicht bij Bordeaux, treedt na wat omzwervingen in bij de Dominicanen, waar hij de naam Jean-Josèphe aanneemt.

Als hij dertig is, wordt hij naar zijn geboortedorp Cadillac gestuurd om er te preken in de vrouwengevangenis. De jonge pater wordt erg geraakt door de penibele omstandigheden waarin deze vrouwen opgesloten zitten. Met meer dan vierhonderd opeengepakt, veroordeeld tot dwangarbeid en na hun vrijlating tot een leven in promiscuïteit zonder rechten, alleen het recht op schaamte en uitsluiting. Voor hem waren deze vrouwen het beeld van alle ellende in deze wereld.

Lataste gaat er meer dan één keer preken en enthousiasmeert hen met de boodschap dat God elk van hen liefheeft in het bijzonder en misschien nog wel meer dan anderen die een normaal en deugdzaam leven leiden. Hij vertelt dat Maria Magdelena, de zondares bij uitstek van het Evangelie, “een plaats kan hebben ingenomen bij God boven alle andere vrouwen”. Door zijn zachtheid, door zijn mededogen, bekeert hij hen. Er wordt verteld dat zijn missen overvol zaten.

Tijdens zijn gebed komt hij tot een inzicht: “als ik nu eens probeerde om van deze vrouwen kloosterlingen te maken en een orde speciaal voor hen op te richten? Als ze immers kloosterlinge kunnen worden, waarom zouden ze dan ook geen ander eerbaar beroep kunnen uitoefenen en ten volle gereïntegreerd worden in de maatschappij?”

Hij zoekt steun voor die idee en maakt het publiek bekend met een pamflet.
Daarin schrijft hij: “Men gelooft dat ze schuldig zijn. – Er is niets van waar. Eens waren zij schuldig, dat klopt, maar ze zijn het al lange tijd niet meer. En als ze dat eens geweest zijn, dan hebben zij al lang geleden in tranen en in de liefde van God een tweede onschuld teruggevonden. Zij waren eens schuldig, dat is zo! Maar welke ziel heeft zichzelf nooit eens iets te verwijten, en van de zielen die altijd zuiver zijn gebleven, welke ziel heeft niet gevoeld op een dag dat als de hand van God haar niet geholpen had, zij bijna gevallen zou zijn, bijna verloren zou zijn? […] Ja, zij waren schuldig, maar God vraagt niet wat we waren, hij wordt slechts geraakt door wat we zijn. Het betekent niets dat je zuiver en deugdzaam bent geweest als je het nu niet meer bent, het betekent niets dat je schuldig was als je nu een deugdzaam leven leidt.”

Zijn idee om een congregatie op te richten valt op de koude steen. Kloosters hadden wel wat opvangplaatsen voor zo’n vrouwen, maar daarbij behielden die hun marginale status. De gedachte dat ze religieuzen zouden kunnen worden, was simpelweg ongedacht en te controversieel. Van de kerkelijke overheid kwam dus geen steun.

Een Dominicaner zuster, met de welluidende naam Henri-Dominique, komt hem ter hulp en zo richten ze de Dominicanessen van Bethanië op, waar zowel vrouwen met een gevangenisverleden als anderen samen leven. Bij de oprichting geeft hij aan de overste mee: “Ik wens dat niemand, behalve u, de oorzaak en de duur van de detentie van onze kinderen kent. Het verleden moet absoluut begraven zijn, in het graf gelegd; dat er nooit op gezinspeeld wordt in het bijzijn van wie dan ook, behalve in de biecht en in gesprekken tussen u en haar.”

In 1868 legt een vrouw die hij vier jaar eerder in de gevangenis ervan overtuigd heeft om zich niet van het leven te beroven, de geloften af. Père Lataste sterft amper een jaar later.

Een man die door de aangemeten identiteit van de mensen op zijn weg keek en alleen maar mensen zag, zijn zusters, zoals hij ze noemde. Dominicaanse spiritualiteit in de praktijk. Waarheid gevonden en uitgelicht.

 

Geef mij vrede, zet mij open,
giet de onrust in mij leeg,
dat de adem mij verovert,
grote adem van wat leeft…

Geef mij vrede, laat mij stromen,
samen met wat stromen moet,
laat uw grote schoonheid komen,
leer mij zeggen: het is goed –

(Guido Vanhercke)


Inleiding tafelgebed

Schapen weten onderscheid te maken tussen goede herders
en zij die vooral op eigenbelang uit zijn.
Jezus van Nazareth is ervaren geweest als een herder
die zijn leven geeft voor zijn schapen.
Die zelfgave blijft mensen aanspreken en in beweging komen.
Zijn betekenis overstijgt te tijd.
Daarom komen we nog steeds samen in zijn geest en in zijn naam.
Het teken van gebroken brood en gedeelde wijn
maakt ook ons tot herders van elkaar.
Niet alleen hier en nu maar ook straks en de komende dagen.
En we herinneren ons ook alle goede herders die ons zijn voorgegaan
en die hebben bijgedragen tot wie we nu zijn.
En we laten hun lichtjes branden in dit samenzijn.
Verbonden ook met allen waar ook ter wereld
die zich herkennen in deze tekenen van leven en verbondenheid.

Tafelgebed

Gij die weet wat in mensen omgaat,
aan hoop en twijfel, domheid, drift, plezier, onzekerheid,

Gij die ons denken peilt en ieder woord naar waarheid schat,
en wat onzegbaar is onmiddellijk verstaat.

Gij toetst ons hart en Gij zijt groter dan ons hart.
Op elk van ons houdt Gij uw oog gericht.
En niemand, of hij heeft een naam bij U.
En niemand valt of hij valt in uw handen,
en niemand leeft of hij leeft naar u toe.

Maar nooit heeft iemand u gezien. In dit heelal zijt Gij onhoorbaar.
En diep in de aarde klinkt uw stem niet. En ook uit de hoogte niet.
En niemand die de dood is ingegaan, keerde ooit terug om ons van U te groeten.
Aan U zijn wij gehecht. Naar U genoemd. Gij alleen weet wat dat betekent.
Wij niet. Wij gaan de wereld door met dichte ogen.

OMDAT GIJ HET ZIJT, GROTER DAN ONS HART, DIE MIJ HEBT GEZIEN EER IK WERD GEBOREN.

Maar soms herinneren we ons een naam, een oud verhaal dat ons is doorverteld,
over een mens die vol was van uw kracht, Jezus van Nazareth, een jodenman.
In hem zou uw genade zijn verschenen, uw mildheid en uw trouw.
In Hem zou, voorgoed, aan het licht gekomen zijn hoe Gij bestaat:
weerloos en zelveloos, dienaar van mensen.

Hij was zoals wij zouden willen zijn: een mens van God, een vriend, een licht, een herder,
die niet ten eigen bate heeft geleefd en niet vergeefs, onvruchtbaar is gestorven.
Die in de laatste nacht dat hij nog leefde, het brood gebroken heeft en uitgedeeld en heeft gezegd: neemt, eet, dit is mijn lichaam – zo zult gij doen tot mijn gedachtenis.

Toen nam hij ook de beker en hij zei: dit is het nieuw verbond,
dit is mijn bloed, dat wordt vergoten tot vergeving van uw zonden.
Als je uit deze beker drinkt denk dan aan mij.

OMDAT GIJ HET ZIJT, GROTER DAN ONS HART, DIE MIJ HEBT GEZIEN EER IK WERD GEBOREN.

Tot zijn gedachtenis nemen wij daarom dit brood en breken het voor elkaar,
om goed te weten wat ons te wachten staat, als wij leven hem achterna.
Als Gij hem hebt gered van de dood, God, als hij, dood en begraven,
toch leeft bij U, red dan ook ons en houd ons in leven, haal ook ons door de dood heen, nu.
En maak ons nieuw, want waarom hij wel en wij niet, wij zijn toch ook mensen.

(H. Ooosterhuis)

Onze Vader

Vredeswens

Geef ons vrede, zet ons open,
giet de onrust in ons leeg,
dat de adem ons verovert,
grote adem van wat leeft…

Geven wij aan elkaar een teken van die vrede.

Communie

Slotlied

Ik zie de hemel opengaan, de aarde in het licht
van mensen die elkaar zien staan,
Gods eigen aangezicht.

Ik zie de wereld omgekeerd, het laagste bovenaan,
het ongeziene in het licht,
uit niets groeit Gods bestaan.

Ik zie het lang beloofde land waar alles wordt gedeeld,
van grond tot licht, van steen tot brood,
wij zijn Gods evenbeeld.

Ik zie een stad van puur kristal, de leugens zijn voorbij.
Wij leven in doorzichtigheid,
Gods waarheid leven wij.

Ik zie de aarde vol sjaloom, de ongeest weggeleefd!
Ontmaskerd staan wij voor elkaar,
en zie: de vrede leeft.

(Jan van Opbergen)

 

Slotoverweging voor gesprek

Aansluitend bij het slotlied en als overweging om met elkaar te delen: Waar zien wij de hemel een beetje opengaan, waar zien we mensen die open staan voor initiatieven die een echte bijdrage betekenen voor mensen die het vandaag moeilijk hebben?

*

Blijf verbonden met de gemeenschap van Dominicus Gent:
via de nieuwsbrieven: https://www.dominicusgent.be/nieuwsbrief/
via Facebook ( https://www.facebook.com/Dominicus-Gent-324436994242688/)
Abonneer u nu op ons Youtube-kanaal ( https://www.youtube.com/channel/UCBCXMCRb0cNw8Dd3tMc9elQ)

Indien u meent dat voor een bepaald object het auteursrecht van de auteur of zijn/haar erfgenamen, of het recht op afbeelding geschonden werd, neem dan contact op met ons zodat de situatie kan worden rechtgezet.