Geloof doet hopen (Godsbeelden in een veranderende samenleving)

Dominicus Gent

Viering van zondag 19 februari 2017

GELOOF DOET HOPEN…

(derde viering over ‘Godsbeelden in een veranderende samenleving’)

 

 

Goede morgen. Aan u allen, van harte welkom.

Vandaag is de laatste viering in een reeks rond ‘Godsbeelden in de huidige samenleving’ of ook ‘Godsgeloof in een veranderende tijd’. In de eerste viering zochten we naar een nieuwe taal voor een oude boodschap. Vorige week werden we meegenomen in een overweging rond God en humanistische waarden. Vandaag willen we het hebben over geloof dat hopen doet.

Om deze hoop op het spoor te komen heten we het licht welkom, het licht van de paaskaars als teken van Aanwezigheid en van vertrouwen, dat het licht het duister overwint.

 

Verrijzenis

Spiritualiteit is een modewoord geworden. Meditatie, mindfulness, yoga, filosofie, zijn nieuwe items die mensen mobiliseren. Ze zijn lang niet uitgesproken christelijk. Juist niet. Toch lijken ze verwant aan een christelijke levenshouding. Het seculier discours met zijn humanistische waarden lijkt een aflossing van het christelijk verhaal. Maar niet vandaag. Vandaag hebben we het namelijk over iets wat ons radicaal onderscheidt van het humanistische denken: ons geloof in de verrijzenis. Hiermee laten we alle humanistische strekkingen ver achter ons. Zo wil het de apostel Paulus: “als we enkel voor dit leven onze hoop op Christus hebben gesteld, zijn we de beklagenswaardigste van alle mensen, maar zo is het niet. Christus is opgestaan als eerste van ons allen”. In alle mogelijke toonaarden wordt het verkondigd in de geschriften uit de eerste eeuw.

Toch blijft het merkwaardig hoe weinig zorgvuldig er met deze geloofsovertuiging wordt omgesprongen. Alsof het gaat om een vaststaand gegeven: de dood is niet het einde. De dood is overwonnen. Na de dood zullen we levend opstaan voor een nieuw bestaan. De verrijzenis van Jezus wordt dan een soort spektakelstuk: het graf gaat open en de dode Jezus stapt gezond en wel uit het graf, de wonden weliswaar nog herkenbaar, maar met een zegevlaggetje in de hand. Of zoals in de mozaïeken in Ravenna uit de vijfde eeuw: in de uitrusting van een Romeins soldaat met het kruis op de schouder (ofschoon dat kruis ook wel een zwaard kon zijn). Het is een visie die tot op heden door sommige mensen wordt gehuldigd.

Iets in die aard kom je tegen in de roman “Judas” van de joodse auteur Amos Oz. Eén van de hoofdfiguren is een joodse student die geboeid is door het christendom. In tegenstelling tot de gangbare visie die Judas als verrader voorstelt, komt hij een heel andere figuur op het spoor. Judas is een nuchter, goed opgeleid man, kenner van de Thora en de joodse traditie. Hij wordt door de priesters en Schriftgeleerden geronseld om zich onder de leerlingen van Jezus te mengen om te weten te komen wat voor snuiter die Jezus eigenlijk is. Judas wordt vertrouweling van Jezus, penningmeester van het gezelschap, de twaalfde apostel.

Maar dan doet zich een verrassende wending voor in het verhaal. De man die door de priesters er op uit gezonden was om de charlatan uit Galilea en zijn aanhangers te bespioneren en te ontmaskeren wordt zelf een vurig gelovige. Hij komt onder de indruk van Jezus’ persoonlijkheid, van de warme meeslepende liefde die hij om zich heen verspreidt, de betovering van de grootse boodschap die hij verkondigt. Hij wordt zelfs de meest toegewijde aanhanger van de man van Nazareth. Judas Iskariot wordt Judas de christen. Meer nog: hij is de eerste mens ter wereld die volledig gelooft in Jezus’ goddelijkheid. Hij gelooft dat Jezus almachtig is. Gelooft dat binnenkort alle mensen het licht zullen zien, en dat de verlossing van de wereld aanbreekt.

Judas die een man van de wereld is, beseft hoe belangrijk public relations zijn en hoe de boodschap weerklank kan vinden bij het grote publiek. Jezus dient naar Jeruzalem te trekken en daar voor het grote publiek een wonder verrichten dat zijn weerga niet had sinds de dag dat God hemel en aarde schiep. Jezus die over het water liep van het meer van Galilea, die het dode meisje en Lazarus uit de dood liet opstaan, Jezus die water in wijn veranderde en duivels uitdreef en zieken genas door aanraking van de zoom van zijn gewaad, moest voor de ogen van heel Jeruzalem gekruisigd worden. Voor de ogen van heel Jeruzalem zou hij levend en wel van het kruis afdalen en gezond en wel op beide benen voor het kruis staan. De hele wereld, priesters en eenvoudige mensen, farizeeën en Sadduceeën, rijken en armen, honderdduizenden pelgrims die naar Jeruzalem zouden komen uit heel het land ter gelegenheid van het paasfeest, zouden op hun knieën vallen om te vechten om het stof van zijn voeten. Daarmee zou het koninkrijk der hemelen beginnen.

Maar Jezus wilde niet naar Jeruzalem. Hij was er bang voor. Judas echter wist hem te overtuigen. Hij drong er op aan. Hij deed het uit toewijding, uit liefde. Toen ze in Jeruzalem waren gekomen had Jezus honger gekregen en in een vijgenboom naar vijgen gezocht die hij er niet vond. Hij had de vijgenboom vervloekt. Waarom eigenlijk? Judas heeft het te laat ingezien. Jezus toverde geen vijgenvruchten aan de boom. Omdat hij ten slotte ook maar een mens was. Groter dan wij allemaal, wonderbaarlijker dan wij, maar wel van vlees en bloed. Nu bedenkt Judas : op dat moment hadden we met zijn allen rechtsomkeer moeten maken: we gaan meteen terug naar Galilea. We gaan niet naar Jeruzalem. Jij mag niet naar Jeruzalem. Wij horen in Galilea. We gaan daar weer van dorp tot dorp, ’s nachts slapen we waar het uitkomt. Jij doet wat je kunt om het leven van de arme mensen te verbeteren en de boodschap van liefde en barmhartigheid te verspreiden en wij volgen je totdat ons laatste uur geslagen heeft.

 

Niet als een magische kracht

Niet als een magische kracht, niet op de wijze der goden,
baant onze God zich een weg, niet als een ark van triomf.

Maar als een voetspoor vooruit, altijd op weg naar bedreigden
zwervend om vrede en recht, tegen de loop van het lot.

Niet als een Heer van hierna, niet als de man van hierboven
wil onze God zijn geëerd, niet als een hoofdstuk apart.

Maar als een mens onder ons, speurend naar hoop voor de minsten;
iemand die doet wat hij zegt, liefde is hij metterdaad?.

(Jan van Opbergen)

 

Geloven als houding

Geloven kan vele ladingen dekken. Het heeft vooral een negatieve bijklank gekregen. Omdat het scheen te gaan over zaken die we uit het hoofd dienden te leren. Een catechismusgeloof. Het aanvaarden van stellingen die ons verstand te boven gaan. Vandaag hebben we het over geloven als hopen.

Bijvoorbeeld. Ik geloof in de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen. Dat is niet een vrijblijvende abstracte beschouwing over de gelijkwaardigheid der seksen “in Geschichte und Gegenwart” waar reeds hele boekenkasten onder bezweken zijn. Geloven is weigeren te aanvaarden dat de inzet van zoveel mannen en vrouwen die hiervoor geijverd hebben geen verloren moeite is geweest. Niet aanvaarden dat het een afgesloten hoofdstuk is, niets meer aan te doen. Dood en begraven. Geloven is weigeren te aanvaarden dat de negativiteit en de onverschilligheid van deze cultuur het hoe dan ook zal halen. Het is blijven inzetten op de toekomst. Ik geloof daarin is zeggen: “ik zet me daarvoor in”, “ik wil dat helpen realiseren”, “ik zal niet rusten voor het zover is, want ik geloof daarin”. In deze zin wijst geloven op een levenshouding. Ondanks alle tegenkanting en onbegrip grijpen we hoopvol vooruit naar de toekomst. Het is je overgeven aan wat nog geen werkelijkheid is, maar waar we ondanks alles vertrouwvol aan bouwen.

Zo is ook verrijzenisgeloof te verstaan. Het is geen stellige zekerheid dat er na de dood nog een ander en beter leven komt. Over wat na dit leven komt wéten we niets. Geloven in verrijzenis is weigeren te berusten in de stand van zaken. Is weigeren te aanvaarden dat de feiten het laatste woord hebben. Is mekaar aansteken met de hoop dat er veel vormen van dood zijn waar we iets kunnen aan doen. Het is uitkijken naar de tekens van leven die hier en nu onder ons geboren worden.

Verrijzenis is geen uitspraak over het al dan niet bestaan van een ruimte waar we voor de rest van onze dagen Gregoriaanse gezangen zitten te zingen. Het is veeleer onze mogelijkheid ontdekken om nieuw leven te laten geboren worden. Het is niet aanvaarden dat zoveel vormen van onmenselijkheid, van haat en wrok de maatstaf zijn waarmee we verder op weg willen gaan.

De Judasfiguur in de roman van Amos Oz geloofde dat een mirakelstuk het begin van een nieuwe tijd zou inluiden. Alsof Jezus inderdaad een goddelijke gestalte was, in staat om de dood te overleven. Verrijzenisgeloof ontkiemt waar Jezus’ vrienden gedreven worden door zijn geest om grafstenen weg te rollen en mensen tot leven te roepen. Gewoon terug keren naar Galilea om de droom van liefde en barmhartigheid te blijven uitdragen. Ondanks alles.

Moge God ons aanklampen om oog te hebben voor slachtoffers en drenkelingen.

 

Klamp ons aan

Vergezochte God van mensen,
Roep, schreeuw, klamp ons aan.

Kijk naar die drenkeling in oeverloze waanzin.
Waarom de golven van geweld,
De vloed van haat,
De zeer van wraak?

Vergezochte God van mensen,
Roep, schreeuw, klamp ons aan.

Kijk naar die mensenprooi van kwade wil, verdwazing.
Waarom de arme op de vlucht,
De vrouw in rouw,
De broers in bloed?

Vergezochte God van mensen,
Roep, schreeuw, klamp ons aan.

Kijk naar de slachtoffers van eerst de winsten binnen
Waarom de aarde in verval,
De hongersnood,
De kindermoord?

Vergezochte God van mensen,
Roep, schreeuw, klamp ons aan.

(Berre van Thielt)

 

Geloven doet hopen: “Ik verwacht iets groots…”

Vergezochte God van mensen, roep, schreeuw, klamp ons aan.

Zolang we bestaan zijn er mensen die aangeklampt werden, die de weg gegaan zijn. Waar de schreeuw niet in dovemansoren viel. Tot op vandaag zijn er, overal waar mensen wonen, vrouwen en mannen die ingaan op het appel om goed leven te bereiden voor allen. Vele verhalen vertellen over dit engagement, over de stap die mensen zetten, die op weg gaan. We kennen ze allemaal, de kleine en grote verhalen over mensen uit onze omgeving. We lezen ze in de krant, we horen ze op de televisie, de radio. We lezen ze in een boek, een biografie, een geschiedenis. En elke zondag opnieuw lezen en herlezen we de bijbelse verhalen van mensen die opstaan, die de roep horen en erop ingaan. In de evangeliën lijkt het soms gemakkelijk te gaan. Te gemakkelijk misschien? Luisteren we naar het roepingsverhaal van de eerste leerlingen zoals het geschreven staat bij

 

Matteüs 4, 18-25: Roeping van de eerste leerlingen
Eens toen Hij zich bij het meer van Galilea ophield, zag Hij twee broers, Simon die Petrus wordt genoemd en diens broer Andreas, bezig met het net uit te werpen in het meer. Zij waren namelijk vissers. En Hij sprak tot hen: “Komt, volgt Mij: Ik zal u vissers van mensen maken.” Terstond lieten zij hun netten in de steek en volgden Hem. Iets verder zag Hij nog twee broers, Jakobus en diens broer Johannes; met hun vader Zebedeüs waren zij in de boot de netten aan het klaarmaken. Hij riep hen, en onmiddellijk lieten zij de boot en hun vader achter en volgden Hem.

Jezus trok rond door geheel Galilea, terwijl Hij als leraar optrad in hun synagogen, de Blijde Boodschap verkondigde van het Koninkrijk en alle ziekten en kwalen onder het volk genas. Zijn faam ging uit over geheel Syrië en men bracht allen tot Hem die er slecht aan toe waren, die door velerlei ziekten en pijnen gekweld werden, bezetenen, lijders aan vallende ziekte en lammen. En Hij genas hen. Grote volksmenigten uit Galilea en Dekapolis, uit Jeruzalem, Judea en het Overjordaanse sloten zich bij Hem aan.

 

Wat een vaart zit er in dit verhaal! Een vingerknip en die stoere vissers laten alles achter om Jezus te volgen. Geen vragen, geen aarzeling, … Straffe kost!

We leggen toch een beetje reserve aan de dag bij deze gang van zaken. In ‘Het hoogste woord’, een boek met Bijbelverhalen voor kinderen krijgen we een andere versie van het verhaal. Imme Dros, jeugdboekenschrijfster, vertelt over Andreas die zo zijn twijfels heeft over zijn eigen kunnen. Hij denkt terug aan vroeger, toen hij niet durfde te zwemmen. Alle kinderen uit zijn dorp – visserskinderen! – allemaal konden ze zwemmen, behalve hij, Andreas. Eigenlijk kon hij het wel, hij wist het alleen niet. Na vele pogingen trok zijn moeder hem aan zijn arm naar het diepere water. ‘Je kunt het!’ zei ze. ‘Probeer het nog één keer’ Terwijl hij ‘nee’ gilde, liet zijn moeder hem los en … hij zwom! Hij kon het (zwemmen, fietsen, rolschaatsen…)

Andreas denkt daaraan terug als Jezus hen vraagt om naar mensen toe te gaan. Hij roept Andreas en zijn kompanen op om te vertrouwen op de kracht die ze in zich hebben om te luisteren naar mensen, de boze geesten weg te sturen, ze beter te maken.

In de versie voor kinderen lijkt het roepingsverhaal van Andreas al iets minder stoer, maar … het blijft wel een straf verhaal.

Ik ben er haast zeker van dat een hele voorgeschiedenis hier niet verteld wordt. Niet in het evangelie van Matteüs en ook niet in het verhaal van Imme Dros in de Bijbelverhalen voor kinderen. Ik vermoed dat die stoere mannen (Andreas, Simon, Jacobus, …) al veel langer oog hebben voor die mensen die leven in precaire en onwaardige omstandigheden. Ik denk dat ze ooit al geraakt zijn door de ellende en de miserie van medemensen. Ze hebben de noden in hun omgeving zeker en vast al opgemerkt, ze zijn niet blind. Alleen hebben ze er nog niets mee gedaan. Jezus zegt hen: mannen, doe er iets mee. Hij wekt hun enthousiasme op, wijst hen op hun verantwoordelijkheid. Hier wordt toekomst geboren, uitzicht, nieuw leven, belofte. Hun geloof wordt gevoed en krijgt handen en voeten.

Hier gebeurt opstanding, denk ik. Opstanding zoals ik het doorheen de hele bijbelse geschiedenis mag horen en verstaan: mensen onderweg, met voor zich de hoop en het vertrouwen dat het mogelijk is. Het kan! Het is ons aangezegd.

Met vallen en opstaan, en telkens opnieuw proberen. En wat ik niet voor mekaar krijg, kunnen anderen misschien wél. Of ik mag mee in het spoor dat mensen met meer kracht of uithouding of wijsheid al getrokken hebben.

Geloof dat hopen doet!

Dat zeg ik hier, vandaag, op een ogenblik dat onheilsberichten ons overspoelen. Machtsmisbruik, graaicultuur, uitbuiting van de aarde, muren, vluchtelingenstromen, wij en zij, fake nieuws, …

Is het dan naïef of overmoedig om te zeggen dat er hoop is. Is het kortzichtig of gewoonweg dwaas om te zeggen dat ik geloof in de verbindende kracht van mensen onderweg? Is het belachelijk om te zeggen dat opstanding ons is aangezegd?

Ondanks alles en zelfs in de ellende mag ik tekenen zien en horen die mijn hoop voedsel geven. ‘Wir schaffen dass’ heb ik gehoord. En velen met mij. Hoe dat precies gebeurt? Ik weet het niet, maar de aanzet is alvast gegeven. Ik ben geraakt door deze uitspraak én al helemaal door de aanleiding ervan. De beelden en verhalen van vluchtelingen staan op mijn netvlies gebrand.

Misschien begint het daar: geraakt worden door wat mensen overkomt.

Ik zag het ook gebeuren in de televisiereeks ‘Terug naar eigen land’ waar Martin Heylen enkele BV’s meeneemt op de route die vluchtelingen afleggen om Europa te bereiken. Het zijn BV’s met, zacht uitgedrukt, een uitgesproken mening. Margriet Hermans, Zuhal Demir, Jean-Marie De Decker, Bert Gabriëls, … Niemand van hen bleef onberoerd bij wat ze beleefden in Mogadishu, Erbil of Lesbos. De ellende waarin de vluchtelingen verzeild raken heeft bij elk van de deelnemers sporen nagelaten. Zoveel is zeker. Hoe en of deze bekende Vlamingen de problematiek benaderen en wat de mogelijke oplossingen zijn die ze aandragen? We hebben wel een vermoeden. En het zal misschien niet in de bijbelse traditie liggen of in de lijn van ‘Wir schaffen dass’. Maar ze werden geraakt en dragen het mee.

Ongeveer een jaar geleden verscheen in de Standaard een column van Rik Torfs onder de titel ‘Geloof doet hopen’. Hij schrijft over de toen pas verschenen biografie van de Nederlandse theologe Catharina Halkes. Het boek kreeg een indrukwekkende titel : ‘Ik verwacht iets groots’. Levenswerk van een feministisch theologe. Als vrouw, gescheiden vrouw, was ze vastbesloten haar plaats op te eisen binnen de kerk. Niet vanzelfsprekend binnen een instituut dat vrouwen uitsloot (en nog steeds). Ze geloofde dat de kerk van binnenuit veranderd kon worden. De alledaagsheid, het heden, bleef voor haar iets dat veranderd moest worden. ‘Zij leefde meer van uit de verwachting dan vanuit het hier en nu en hield haar blik op de toekomst gericht’ schrijft Torfs. ‘Ik verwacht iets groots’: de titel spreekt geloof, van hoop en verlangen. Opstanding.

 

Als hier of daar een vrouw wordt opgericht

Als hier of daar een vrouw wordt opgericht
en zich, rechtop gekomen warmt in licht,
wordt weer een stukje schepping afgemaakt:
zij is tot haar bestemming aangeraakt.

Als ergens eens een man tot vrede komt
en zich niet langer in de strijd vermomt,
dan weer is het de levenskracht die wint:
hij durft het aan met zachtheid als een kind.

Als in de buurt twee mensen samengaan
en elk het aandurft niet alleen te staan,
dan wint de liefde weer van angst de strijd:
zo komen mensen tot barmhartigheid

Als wij hier samen delen onze kracht
en leren hoe de minste wordt geacht,
dan bouwen wij weer verder aan het Rijk
en mogen daarmee zijn aan God gelijk.