De pruilende profeet Jona… (1)

Dominicus Gent

Viering van zondag 16 november

Jona (1)

 

Mysterie van leven en dood,

Jij die ons bij name kent,

Jij die weet wie we ten diepste zijn,

Kom aanwezig in dit huis vol mensen,

Kom aanwezig in het licht van de kaarsen,

Verwarm ons, verlicht onze levensweg

Opdat wij vaardig worden op uw weg.

 

Het verhaal van Jona wordt verteld…

Commentaar bij het verhaal

Er zijn twee delen te onderscheiden in dit kleine Bijbelboek. Twee delen die allebei starten met JHWH die zich tot Jona richt en zegt “Sta op en ga naar Nineve de grote stad en zeg haar: …

Vandaag focussen we even op eerste deel van het boek Jona en staan we stil bij de vreemde psalm die Jona in de buik van de vis uitspreekt.

Vreemde psalm omdat er sprake lijkt van een ommekeer die er uiteindelijk niet blijkt te zijn. Sommige kunstenaars schilderen en tekenen dit letterlijk en als het ware in stripverhalen-avant-la-lettre: hoe Jona in de muil verdwijnt, zich omkeert in de buik van de vis en er op een andere, beate zelf biddende manier uitkomt.
Maar in het vervolg van het Jonaverhaal merken we dat het resultaat van die ommekeer niet veel voorstelt: de uitvoering van zijn opdracht nadien is flauw: met 1 voet op vijandelijke bodem en 1 zin maakt hij zich ervan af… Het heeft zelfs effect, terwijl Jona dat liever niet had gehad… Jona is nijdig op de gang van zaken… En helemaal niet ‘omgekeerd’, bekeerd.
Het boek Jona eindigt abrupt, we weten niet hoe het afloopt… en of Jona eindelijk wijzer wordt. Maar deze psalm zou wel een mooi einde geweest zijn van het verhaal van Jona: hoe hij uiteindelijk er toch toe komt JHWH te erkennen en zijn leven om te keren daartoe. Maar de psalm staat niet op het einde maar middenin het verhaal…. en dat is lastig.

Hoe kunnen we op dit moment in het verhaal de psalm begrijpen?

Jona zit diep: in de mui, de dieper gelegen verraderlijke plek dicht bij het strand waar de stroming ervoor zorgt dat de zee zich terugtrekt weg van het land. Jona raakt dieper en dieper, in het diepste der zee, in de afgrond, in de onderwereld, aan de wortelstokken van de bergen… omgeven door stromen water en golven. Hij zit in deze psalm zelfs niet in de veilige buik van de vis maar in de diepte zelf met zeewier rond zijn hoofd… Hij is verstoten van het droge, de grendels van de aarde zijn voor altijd gesloten voor hem. Drie dagen en nachten.

In de diepste ellende, wat doet een mens dan? Wat kan een mens dan?
Toen ik lang geleden aan het sterfbed van mijn schoon-grootmoeder in het ziekenhuis waakte, vroeg ze me om ‘te lezen’. Half beseffend dat dit ‘lezen’ in ons dialect op bidden slaat –temeer dat zij bij dat ‘lezen’ wees naar het kruisbeeld in de kamer- , maar niet wetend wat ik als jonge vrouw dan bidden zou, las ik haar voor uit de krant…voorwendend dat ik ‘lezen’ in de andere profane betekenis had begrepen. Tot op vandaag schaam ik me daar voor en heb ik spijt van de gemiste kans iets voor haar te kunnen doen op het moment dat het er echt toe doet.
Van míjn grootmoeder weet ik dat ze het rozenhoedje bad op al die momenten die haar leven zwaar maakten en ik weet zeker dat het dit was wat mijn schoon-grootmoeder had thuisgebracht in al haar pijn en verlorenheid van die laatste uren.

Ik weet niet waar jullie naar grijpen of wat jullie in ellende doen….
Zelf val ik terug op zinnen en liederen uit onze zondagse samenkomsten. Bij het meemaken van eenzaamheid in mezelf of mijn omgeving, of wanneer ik de toegang niet vind tot een vriend of bij eigen verlorenheid zing ik ‘dat ik niet uitval, dat wij allen, zo zwaar en droevig als wij zijn niet uit elkaars genade vallen en doelloos en onvindbaar zijn’. Bij woede of zelfgenoegzaamheid die me opsluit in mezelf zing ik ‘wek mijn zachtheid weer, geef mij terug de ogen van een kind, dat ik zie wat is en mij toevertrouw en het licht niet haat’.
Het zingen van deze zinnen (‘dat ik niet uitval…’ of ‘wek mijn zachtheid weer’), bijna als een mantra, luidop in mijn auto, soms met de tranen die over mijn wangen lopen…, het werkt vaak, het helpt soms, het troost, het sterkt, het doet iets met me…

Door deze ervaring te betrekken bij het lezen van de psalm die Jona spreekt in de buik van de grote vis, denk ik er iets van te begrijpen.
De psalm klopt niet met de rest van het verhaal. De psalm spreekt van verlangen naar redding, van ommekeer, van effectieve redding en van belofte het van nu af in Gods lijn verder te zetten… Maar zo vlotjes loopt het verhaal niet, zo vlotjes loopt het leven niet.
Mensen doen beroep op gebeden, liederen, psalmen die ze ooit geleerd hebben, ze maken gebruik van hun traditie op momenten waar het leven hen ontglipt…dat kan maar omdàt ze dit ooit geleerd en geoefend hebben op momenten dat het er eigenlijk niet echt toe deed. Op een moment dat een buitenstaander wellicht zegt dat ze gebeden aframmelen of murmelen… Maar het is maar omdat het gebed zoveel keer onachtzaam uitgesproken werd dat je het kan opdiepen op momenten dat je het echt nodig hebt.
De psalm die Jona hier bidt vinden we als zodanig niet terug in de bijbel. Het is een compilatie van verschillende psalmen uit zijn joodse traditie. Dit is niet zo vreemd en zien we ook op andere plaatsen in de bijbel, denk maar aan het Magnificat dat Maria bidt in het evangelie van Lucas.
Deze psalm is door de auteur in de mond van Jona gelegd omdat de context een overeenkomstig thema bevat: redding uit de schoot van de onderwereld.
Met andere woorden: ik bid een psalm die een gelijkende ervaring draagt, al kloppen niet alle details. Jona bidt de psalm, en roept als het ware daardoor zichzelf op tot verder gaan dan hij van nature zou gaan… Maar in werkelijkheid lukt het hem (nog) niet… Het lied werkt niet (altijd).

Bij de reeks rond Jona die in de voorbije maand doorging in de Rabotkerk heeft Bernard gezegd dat een psalm gebeden moet worden en niet uitgelegd… Laten we dus de psalm biddend zingen.

Lied : De zanger uit de hel

Inbreng
Tijd voor stilte, voor gebed. Mocht iemand met ons willen delen waartoe zij zich wendt in diepe ellende, dan kan dat uiteraard ook.

Welkom aan tafel

Aan tafel vieren we
een onuitspreekbaar mysterie.
Brood en wijn hebben zovelen voor ons
met elkaar gedeeld.
Met hen vormen we een keten van hoop.
We bidden dat ook wij mogen zegenen
en gezegend mogen zijn,
naar het voorbeeld van Jezus,
beroerd door zijn geestdrift en vertrouwen.
Laten we doen wat niemand ons kan afnemen:
laten we aan tafel gaan,
laten we brood breken en wijn drinken,
om ten volle te beseffen hoe het is
om mens te worden.
Een medemens.
Laten we voelen wat leven kan zijn,
wat er diep in de mens leeft,
waartoe we bestemd zijn:
elkaars vraag en antwoord.
Laten we die verbondenheid voelen
met de mensen rondom ons,
dichtbij en veraf,
met de mensen die hier niet zijn,
met de mensen die hier niet meer zijn.
Laten we aan tafel gaan.

Tafelgebed  Kom over ons met uw geest

Onze Vader

Communie

Vredeswens
Wensen we elkaar vrede. Vrede die geworteld is in een diep verlangen gekend en geliefd te zijn, met onze kleinmenselijkheid, ons vluchtgedrag, ons halfslachtig gebed, onze intenties. Vrede zij met u, mens van God.

Slotlied – Ere wie ere toekomt