Dominicus Gent
Vijfde zondag van de veertigdagentijd, in coronatijden…
Dat wij als wachters op de muren zijn…
Veertigdagentijd: een bijzondere tijd in heel bijzondere omstandigheden.
De coronamaatregelen laten ons niet toe op zondag te vieren in onze Blaisantkerk.
En toch mogen we ons verbonden weten, met een Bijbeltekst, een lied, een overweging, een gebed.
Misschien is er een strofe van het lied die je bijzonder raakt en bemoedigt?
Of door de actualiteit lees je de Bijbeltekst met nieuwe ogen?
Uit de brief van Paulus aan de christenen van Efeze 5,8-14
Broeders en zusters,
Eens waart gij duisternis,
nu zijt gij licht door uw gemeenschap met de HEER.
Leeft dan ook als kinderen van het licht.
De vrucht van het licht kan alleen maar zijn:
goedheid, gerechtigheid, waarheid.
Tracht te ontdekken wat de HEER behaagt.
Neemt geen deel aan duistere en onvruchtbare praktijken,
brengt ze liever aan het licht.
Wat die mensen in het geheim doen
is te schandelijk om er ook maar over te spreken.
Alles echter wat aan het licht wordt gebracht,
komt in het licht tot helderheid.
En alles wat verhelderd wordt,
is zelf “licht” geworden.
Zo zegt ook de hymne:
“Ontwaak, slaper,
sta op uit de dood
en Christus’ licht zal over u stralen.”
De maatregelen in verband met de corona-crisis waarin we ongevraagd zijn beland, bieden ook mogelijkheden. Er is meer tijd vrijgekomen om eens rustig stil te staan bij ons leven, bij wat ons bezielt, bij wat ons tegengaat. In Dominicus proberen wij week na week te kijken naar de wereld vanuit de Schrift. We delen met elkaar scherpe analyses van het reilen en zeilen van onze samenleving, we delen met elkaar Jezus’ oproep om die samenleving te doordesemen met Gods vrede en gerechtigheid, we delen met elkaar onze innerlijke weg van bekering daartoe. We delen met elkaar onze pogingen en onze successen.
Er is een lied dat we graag zingen in onze bijeenkomsten: “Dat wij als wachters op de muren zijn”. Dat lied verbindt op een schitterende manier enerzijds Gods oproep om van onze samenleving zijn gedroomd ‘Rijk’ te maken, en anderzijds onze analyses van die samenleving. Nu we meer tijd hebben, kunnen we ons laten doordringen van deze tekst. En als we eenmaal terug op zondag samenzijn en we zij aan zij het refrein meezingen, kunnen we de innerlijke tocht die we nu met dat lied afleggen, ook met elkaar delen. Ik geef eerst de tekst van het lied.
Refrein
Dat wij als wachters op de muren zijn,
geroepen om het zwijgen te verbreken,
een klein begin van opstanding, een teken.
Strofen
Nog heerst verhuld de slavernij
van man en macht: een maatschappij
die in haar schild het onrecht voert
van leven dat wordt ingesnoerd.
Maak, God, om Christus’ wil ons vrij. Refrein
Nog duurt een ongelijk gevecht:
de sterke die zijn wil oplegt
aan de verliezer – op dood spoor
gaat hij verarmd de dagen door.
God, wie verschaft de zwakke recht? Refrein.
Nog wordt het gouden kalf vereerd
van nooit genoeg en altijd meer.
Maar schrijnend is het tegendeel:
de rekening voor ons teveel.
God, zegen wie het onrecht keert. Refrein.
Nog heerst het drogbeeld van de staat:
er is een vijand die men haat,
nooit is een wapen sterk genoeg.
o God, bevrijd ons van de vloek
die eens geen leven overlaat. Refrein.
Zie nog de mens die wordt bespot,
al is hij beelddrager van God,
zijn bondgenoot. Samaritaan,
ontrechte mens, leer ons verstaan
wat liefde is naar zijn gebod. Refrein.
Nog zucht de schepping doodsbenauwd,
aan onze zorgen toevertrouwd.
Het spansel rond de aarde barst,
door mensenhanden aangetast.
Bekeer ons, God, tot haar behoud. Refrein.
Nog houdt de kerk uw naam verdeeld:
wij maken ons van U een beeld,
gesneden uit ons eigen hout,
wij zoeken in onszelf behoud.
o God, geef dat uw Geest ons heelt. Refrein.
De dichter René van Loenen schreef de tekst. Ikon-medewerker en kerkmusicus Kees Schuurman componeerde de muziek.
Het refrein heeft de dichter inhoudelijk gebaseerd op een tekst van de profeet Jesaja: “Jeruzalem, op uw muren heb ik wachtposten uitgezet; heel de dag en heel de nacht, nooit mogen zij zwijgen” (62,6). Dit vers maakt deel uit van een lange lofzang op Sion-Jeruzalem, die zich opnieuw Gods uitverkorene mag noemen en zijn redding mag verwachten. De wachtposten staan hier als symbool van de profeten die enerzijds ononderbroken bij God moeten aandringen dat Hij haast zou maken met die redding, maar die anderzijds ook alert moeten zijn en hun volk dienen te waarschuwen voor dreigend gevaar buiten (én zeker ook binnen) de muren. Van Loenen betrekt dit bijbels beeld op onze hedendaagse situatie en maakt er een bede van. Wij worden nú opgeroepen de taak van de wachters, de profeten, op ons te nemen. We zijn geroepen om het zwijgen te verbreken, daar waar het welzijn van al wie en wat leeft op onze aarde, in gevaar is of al geschonden wordt. Het is een klein begin van opstanding, een goed teken als mensen waakzaam zijn. Als ik dit refrein lees, moet ik almaar denken aan de uitspraak van Franz Kafka: “En jij waakt, jij bent een van de wakers, je vindt de andere door het zwaaien met het brandende hout uit de takkenbos naast je. Waarom waak je? Iemand moet waken, zeggen ze. Iemand moet aanwezig zijn.” Maar dan rijst de vraag: Waarvoor moet je waken? Wáár is de dreiging?
De zeven strofen geven hierop een antwoord. Als drie belangrijkste dreigingen worden genoemd: verarming, bewapening, uitbuiting van het milieu. Uitgaande van het verbond dat God met zijn schepping gesloten heeft, een verbond voor het leven en tegen de dood, worden gelovigen opgeroepen om met niet-gelovigen samen te werken voor gerechtigheid, vrede en behoud van de schepping, de tegenwoorden van vermelde bedreigingen. Ze kunnen dat doen in gebed, beraad en actie, en dit op plaatselijk, regionaal en mundiaal niveau. De zeven strofen van René van Loenen zijn een concretisering van de drie vermelde grondwaarden. Die concretisering – het weze duidelijk gesteld – zal nog lang duren. Het is jammer dat dit lied steeds actueel blijft.
Ik vernoem de thema’s in de volgorde van de strofen:
- de machtsongelijkheid tussen mensen, ook tussen mannen en vrouwen
- verpaupering in eigen land
- verhongering als gevolg van mundiaal kapitalisme
- bewapening en het opgefokte vijandsdenken
- racisme
- uitbuiting van het milieu
- misbruik van God voor eigen doeleinden
Op het einde van elke strofe wordt God aangaande het behandelde thema rechtstreeks en biddend aangeroepen. Hierdoor krijgt het erop volgend refrein telkens zijn actualiserende diepgang van voorbede. In strofe 5 wordt niet God, maar de – ontrechte ! – mens aangesproken; God is immers zijn of haar bondgenoot.
Het zal niemand ontgaan dat de dichter de thema’s in zijn strofen helemaal doorspekt heeft met bijbelse spiritualiteit. Zonder in detail te treden, vernoem ik : de schepping, de tien woorden, de bergrede, de parabel van de barmhartige Samaritaan, de eerste Korintiërsbrief… Ik laat de dichter zelf besluiten. “Het leek me een mooie gedachte de inhoudelijk nogal prozaïsche coupletten, waarin de gevaren beschreven worden die ons via de media dagelijks voor ogen gehouden worden, te laten uitlopen op de bede dat wij mogen zijn als de wachters op de muren, die waken voor het heil van al wat leeft op deze aarde.”
Misschien kunt u zich afvragen: wat heeft dat met de dreiging van het corona-virus te maken? Ik denk dat de slachtoffers van de drie mundiale dreigingen – verarming, bewapening en uitbuiting van het milieu, ook nu de meest kwetsbaren zijn. Ik denk hier speciaal aan onze daklozen. Ook aan al de gestrande vluchtelingen waar niemand in de media nog over spreekt.
Tot slot bieden we u een gebed aan van Kris Gelaude
God,
Gij zijt het toch
die hebt gezegd:
Zo zal het niet gaan.
Genoeg recht omgewrongen.
Genoeg mensen verloren
en verwaaid.
Ik zal machten breken
en zwakken oprichten.
Kom ook vandaag
uw mensheid tegemoet.
Zet ons op de weg
van het licht,
dat wij zelf een begin maken
van opstanding.
Dat wij doen
wat Gij wilt doen.
En ons durven toevertrouwen
aan kwetsbaarheid.
Zoals zichtbaar werd in Jezus,
uw kind, uw geliefde.
Amen.
(foto G.Vanhercke: hand Petrus in St Baafs)