Dominicus Gent
Viering van zondag 8 mei
800 jaar Dominicaanse traditie:
Catharina van Siëna
Welkom op deze zomerse dag in onze zondagsviering.
We komen hier week na week samen om even stil te vallen, om ons te laten raken door oude verhalen, ons te laten inspireren door mensen van nu en vroeger.
Dat is vandaag niet anders. Zoals u ongetwijfeld weet, is 2016 een jubileumjaar voor iedereen die met de Dominicaanse traditie begaan is. Ook onze gemeenschap plaatst zich in die eeuwenoude bedding. Achthonderd jaar geschiedenis die een heel aantal merkwaardige en interessante figuren heeft voortgebracht. Af en toe tijdens dit jaar willen we dan ook stilstaan bij een van die mensen.
Aangezien het vandaag ook moederdag is, hebben we ervoor gekozen om ons licht te laten schijnen op een vrouw uit de Dominicaanse traditie, met name Catharina van Siëna, een middeleeuwse mystica, een sterke vrouw die haar diepe mystieke bewogenheid omzette in sociaal engagement en er ook niet voor terugschrok de politieke leiders van die tijd ter verantwoording te roepen.
Maar laten we eerst het eerst licht maken en bidden om de steunende aanwezigheid van de Eeuwige.
We ontsteken het licht van de paaskaars en ook dat van de jubileumkaars.
Zingen we deze viering open met het lied Wees hier aanwezig
Wees hier aanwezig, woord ons gegeven
Dat ik U horen mag, met hart en ziel
Wek uw kracht en kom ons bevrijden
Woord ons gegeven, God in ons midden,
toekomst van vrede, wees hier aanwezig.
Uw wil geschiede, uw koninkrijk kome
Zie ons, gedoog ons, laat ons niet vallen.
Wek uw kracht en kom ons bevrijden
Dat wij niet leven, gevangen in leegte.
Dat wij niet vallen, terug in het stof.
Zend uw geest, dat wij worden herschapen.
Wek uw kracht en kom ons bevrijden
Dat wij U horen, dat wij U leven.
Mensen voor mensen, alles voor allen.
Dat wij volbrengen uw woord, onze vrede.
Wek uw kracht en kom ons bevrijden.
Wek uw kracht en kom ons bevrijden
Wees hier aanwezig, woord ons gegeven.
Dat ik U horen mag, met hart en ziel.
Wek uw kracht en kom ons bevrijden
(Huub Oosterhuis)
Eerste inbreng – het verhaal van Catharina
Ik moet toegeven dat ik bitter weinig wist van Catharina van Siena voor het onderwerp van deze viering ons in de schoot viel. Een ideale gelegenheid om nog eens iemand nieuw te leren kennen, een kerlerares nog wel, en ovetuigd Dominicanes.
[kerkleraar: een eretitel gegeven aan schrijvers en schrijfsters die uitmunten door hun heiligheid in levenswijze, hun getrouwheid aan de kerkelijke leer en hun grote geleerdheid.]
Bij de start van haar leven liet niets vermoeden dat we zo’n 650 jaar later nog van Catharina zouden spreken. Dat het toch zo is, heeft alles te maken met die kracht die gewekt is, die kwam bevrijden, die haar liet horen waar het echt om te doen was ondanks die waanzinnige 14de eeuw.
Ze werd geboren in 1347, in een tijd die de problemen die de wereld vandaag kent doet verbleken. 1347 is het jaar waarin de pestgolf start die op 4 jaar tijd een derde van de Europese bevolking zou doden. Er volgt een periode waarin decadentie hoogtij viert en de kerk en haar hoge prelaten niet moesten onderdoen voor IS vandaag. Martelen en doden op barbaarse wijze om eigen macht en middelen of gekrenkte eer, het werd schering en inslag. En naast het geweld van mens en natuur, zeg maar, waren er de hogere machten om bang van te zijn. In de donkere middeleeuwen moest men zich bij leven beschermen tegen het eeuwige hellevuur dat kon komen, en net dat werd zo goed als onmogelijk. Na het schisma bijvoorbeeld, kwamen er twee pausen die elk hun eigen eisen stelden. Wie zich tot de ene bekende werd door de andere prompt ge-excomunniceerd, en het was onmogelijk om uit te maken wie ‘de echte’ kon zijn.
Nee, het leven was geen lachertje in die tijd, en voor vrouwen al helemaal niet. Catharina werd geboren als 23e kind van 25 in een bemiddeld gezin. Haar vader had een bloeiende ververij en haar moeder was lokale dichteres. Haar tweelingszus stierf kort na de geboorte en van de 23 kinderen bleven er slechts 11 in leven. Temidden dit tumult viel Catharina op als een bijzonder vrolijk kind. Dat had ze ondermeer te danken aan een rijk fantasieleven. En al vanaf haar 5de/6de levensjaar had ze naar eigen zeggen visioenen en op haar 7de besliste ze haar leven aan God te wijden.
Dat ging niet zonder slag of stoot. Toen haar oudste zus, Bonavenatura, in het kraambed stierf, wilden de ouders dat de 16 jaar oude Catharina zou trouwen met de achtergelaten schoonbroer. Om haar onwil kracht bij te zetten begon Catharina te vasten – een hongerstaking zeg maar. Dat dit een krachtig wapen kon zijn, had ze van die zus geleerd, die het bij leven met succes had gebruikt om haar onuitstaanbare echtgenoot tot betere manieren te bewegen. Een ascetische levensstijl was een van de weinige maar duidelijk krachtige middelen waarmee een vrouw in decadente tijden nog gezag af kon dwingen. Voor Catharina werd het tweede natuur die haar heel wat gezag gaf. Ze bood voor zichzelf niet alleen weerstand tegen een huwelijk, maar wou ook niet de klassieke gesluierde non worden. Allesbehalve evident in die tijd. Een leven van actie en gebed buiten het klooster – naar het model van de Dominicanen – dat zag ze wel helemaal zitten.
Uiteindelijk gaf men het op om haar een richting in te sturen en liet de vader haar haar eigen leven kiezen. Ze koos voor de lokale derde orde van Dominicanessen (eerste orde zijn de mannelijke religieuzen, tweede orde de slotkloosterzusters, en derde orde was voorzien voor vrouwelijke religieuzen en leken). De medezusters wilden haar niet in hun orde, die tot dan bevolkt was door weduwen en geen maagden zoals Catharina er een was. Toch slaagde ze erin hier toe te treden. Als lid van die orde kon ze gewoon weer thuis gaan wonen, wat voor het thuisfront overigens een dure zaak was omdat ze de gewoonte had om zonder iets te vragen kleren en voedsel weg te geven.
Op een bepaald ogenblik werd ze door Christus opgedragen om haar teruggetrokken leven achter zich te laten en in de wereld te gaan staan. Ze begon armen en zieken te helpen, kwam dicht bij pestlijders. Ze kreeg er heel wat volgelingen mee, zowel mannen als vrouwen. Met de groeiende spanningen op sociaal en politiek vlak voelde Catharina zich geroepen om ook politiek actief te worden. Ze had duidelijke visies over wat er nodig was, de liefde tot God en tot de mensen stond daarbij centraal. Ze werd niet moe er onophoudelijk over te spreken en schrijven: soms charismatisch, maar ook intimiderend en tot vervelens toe. In 1375 kreeg ze naar eigen zeggen de genade van een mystiek huwelijk met Jezus en ontving ze ook de stigmata, weliswaar alleen zichtbaar voor haarzelf, maar het werd niet in twijfel getrokken in die dagen.
Met haar ascetische levensstijl, sterk maatschappelijk engagement, aanhoudende preken en veel navolgelingen kreeg ze ook in hogere kringen steeds meer aanzien. De magister-generaal van de dominicanen, Raymondus van Capua, werd haar geestelijke leider en pausen en regeringsleiders vroegen haar om raad.
Ze probeerde een verzoenende rol te spelen in de vreselijke rivaliteit tussen de Pauselijke stadstaten en ijverde voor de terugkeer naar Rome van de Paus die sinds 1309 in Avignon woonde. Zij trok zelf naar Avignon in 1376. Ondanks veel tegenstand van zijn omgeving gaf Paus Gregorius XI uiteindelijk toe en keerde hij terug naar Rome. Helaas verkoos men in Avignon gewoon een nieuwe Paus, wat het begin was van het Westers Schisma dat haar veel verdriet deed. Uiteindelijk stierf Catharina in Rome in 1380 op 33-jarige leeftijd aan uitputting, sterk verzwakt en verlamd.
Catharina was een verstandige, gedreven en doortastende vrouw met een visie die ze kon waarmaken vanuit een omgeving die arm was en alles tegen had. Het doet mij op veel punten aan de Burundese Maggy Barankitse denken, en aan zoveel vrouwen die er op allerlei terreinen in slagen om voor het goede leven te kiezen en niet te wijken voor geweld, die zich daarin gesterkt, soms zelfs gezonden weten, door Jezus van Nazareth. Het doet me ook wel een beetje denken aan deze Domincusgemeenschap, en aan zovele kleine mensen en groepen die met weinig middelen maar veel authenticiteit en engagement van onderuit het recht krijgen om onrecht aan te klagen en een verschil maken.
De Geest van God waait als een wind
op vlugles van de vrede,
als adem die ons leven doet,
deelt ons een onrust mede
die soms als storm durft op te staan
geweld en kwaad durft tegengaan,
een koele bries die zuivert.
De Geest van God is als een vuur,
als vlammen felbewogen,
verterend wat aan onrecht leeft,
een gloed vol mededogen.
Een vonk van hoop in onze nacht,
een wenkend licht dat op ons wacht,
een warmte in hart en ogen.
In stilte werkt de Geest van God,
stuwt voort met zachte krachten,
een wijze moeder die ons hoedt,
een bron van goede machten.
Zij geeft ons moed om door te gaan,
doet mensen weer elkaar verstaan,
omgeeft ons als een mantel.
(Marijke Koijck-de Bruijne)
De spiritualiteit van Catharina
De middeleeuwen, die we uit gewoonte meestal een beetje ten onrechte “duister” noemen, herbergden heel wat interessante figuren en ideeën. Ideeën die soms verrassend actueel zijn en helemaal niet zouden misstaan in onze huidige context. Voorbeeld daarvan zijn de geschriften van een aantal mystici, iemand noemde ze ooit “de poëten van de religie”.
Het zijn mensen die me altijd al geboeid hebben. Het is alsof ze erin slagen te ontsnappen aan tijd en ruimte. Dat ze weet hebben van waarheid die meer is dan van henzelf, zoals we het soms zingen. Die fascinatie groeide nog toen ik in de negentiger jaren botste op teksten van Karl Rahner, die onomwonden de mystiek centraal zette voor iedere gelovige. De gelovige van de eenentwintigste eeuw zal mysticus zijn of zal niet zijn.
Mystici dus. En alhoewel ze allen het hebben over eenzelfde kern of bedding, toch doen ze dat ook op hun eigen unieke manier. Zo ook Catharina van Siëna.
Zij heeft geschriften (die ze gedicteerd heeft, ze leerde pas op heel late leeftijd schrijven) nagelaten waardoor we nu nog een inzicht kunnen krijgen in haar spiritualiteit. ’t Is te zeggen, wanneer je erin slaagt je door de soms bijzonder vreemde beeldtaal te worstelen, want dat is iets wat mystici gemeen hebben: ze bedienen zich van een taal en beelden die niet altijd heel verstaanbaar zijn voor mensen vandaag. Bovendien doen ze dat om uitdrukking te geven aan iets wat eigenlijk niet echt onder woorden te brengen is, een diepe intuïtie.
Het is dus eigenlijk een bij voorbaat onmogelijke opdracht om hierover accuraat en volledig verslag te doen. U zal het mij moeten vergeven. Het wordt een hopelijk verdienstelijke poging.
De spiritualiteit en theologie van Catharina vertrekt vanuit de “zelfkennis”. Haar eerste theologische vraag is dus niet: “Wie is God?”, maar wel: “Wie ben ik?”. Het is een vraag waar velen vandaag nog mee worstelen. Het is de vraag naar de zin en de betekenis van het leven, het is de vraag of er meer is dan leegte en zinloosheid. Zulke vragen stel je je meestal niet wanneer alles opperbest gaat, maar eerder op momenten waar je af te rekenen hebt met mislukking, ziekte of eenzaamheid. Ook bij Catharina is dat het geval. Het is op zulke momenten dat ze zich begint af te vragen wie ze eigenlijk is en waarvoor het allemaal dient.
In haar zoektocht botst ze op een paradox: ze merkt dat wanneer je zoekt en kennis probeert te vergaren over jezelf, je die nooit zal vinden wanneer je alleen maar naar jezelf kijkt. Om de zin van ons leven te vinden, moeten we zoeken naar wie of wat ons in het leven geroepen heeft. Het is een beetje zoals Albert Einstein het uitdrukte: wanneer iemand het antwoord vindt op de vraag naar de zin van het leven, dan moet die persoon religieus genoemd worden.
We moeten dus naar de Schepper kijken om te weten wie we zijn. We kunnen alleen maar tot de diepte en de rijkdom van ons eigen bestaan doordringen wanneer we erin slagen naar onszelf te kijken vanuit Gods ogen, of zoals Catharina het zegt: kijken in de tedere spiegel die God is. Bijzonder moeilijk lijkt het, maar niet onmogelijk omdat wij mensen zelf beeld zijn van het goddelijke.
Catharina vergelijkt die zoektocht met het graven van een waterput. Ik heb er persoonlijk niet zoveel ervaring mee, maar blijkbaar moet je bergen aarde en soms zelfs kleine of grote stenen weggraven vooraleer je stromend water vindt. Zo ook botsen we in onze persoonlijke zoektocht op onze eigen onvolmaaktheden, onhebbelijkheden, mislukkingen en beperkingen. Catharina noemt dat de aarde van onze armoede. Ze moedigt ons echter aan om niet bang te zijn die put te graven en de aarde te doorwroeten. We moeten geen angst hebben of ons afkeren van dat deel van ons dat donker of onvolmaakt is. Het kan immers niet anders, het maakt ons attent op een belangrijke waarheid over onszelf: onvolmaaktheid en gebreken zijn een deel van onze menselijke natuur. Dat mag echter geen deprimerende ontdekking zijn: hierdoor wordt ons duidelijk dat we God nodig hebben, het stromende water diep in onze waterput, en het doet ons juist uitstrekken naar, buigen naar de diepe bron van leven die we in onszelf kunnen vinden. Zoals we zingen in psalm 42: als een hert dat verlangt naar stromend water.
Op de bodem van onze waterput, in het centrum van wie we zijn, waar we het beste weten wie we zijn als beperkte mensen, vinden we God die Al is en verliest het feit dat we klein, imperfect of kwetsbaar zijn, alle belang en alle betekenis.
De vraag “Wie ben ik?” krijgt dus een antwoord: ik ben een schepsel, een geschapene en niet de schepper. Of zoals Catharina het schrijft: ik ben die niet ben en Hij is die is. Maar het feit geschapen te zijn maakt mij tot iets van enorme waarde, legt in mij een enorme waardigheid.
Wanneer we naar onszelf kijken in Gods tedere spiegel, ontdekken we eerst en vooral dat we ten diepste bemind worden. Catharina houdt nooit op zich te verbazen over de diepte en de onvoorwaardelijkheid van Gods liefde voor ons. Ze zegt over die scheppende en bevrijdende liefde van God: “Met onbeschrijflijke liefde keek jij naar ons in jou diepste zelf, en je werd verliefd op ons. Het was dus de liefde die jou ons deed maken en ons tot leven bracht.”
Er is dus geen andere reden voor ons bestaan dan Gods liefde. Catharina beschrijft God die tot haar spreekt als “mijn liefste dochter die ik zo graag zie”. God wil ook dat aan elk van ons vertellen. Ze ziet die liefde helemaal realiteit worden in Jezus, de God-liefde die mens is geworden en ze vraagt op een moment zelfs aan God: “Heb jij jouw schepping nodig? Het lijkt er wel op dat je handelt alsof jij niet kan leven zonder haar. Jouw schepping loopt weg van jou en jij gaat erachteraan, steeds op zoek. Waarom ben je zo gek?”
Door naar mezelf in God te kijken, kan ik met absolute zekerheid zeggen: “Iemand houdt van mij”. Die kennis, die ervaring dat iemand ons liefheeft, geeft ons de vrijheid om anderen lief te hebben en zendt ons in de wereld, om onze liefde te delen met anderen. Zo hoort ze God immers tot haar zeggen: dat hij de mensen met opzet zo heeft geschapen dat zij op elkaar zijn aangewezen, de slager op de bakker en omgekeerd en die weer op de wever en de wolverver. In de zorg die we voor elkaar hebben, zijn we voor elkaar beeld van God. Zo wordt duidelijk dat wat ons bij elkaar houdt liefde is, dat deze liefde van God komt en zelfs de aanwezigheid van God in en onder ons is.
Het brengt Catharina tot nog een inzicht: wanneer we naar onszelf in God kijken, onze tedere spiegel, zullen we ons realiseren hoe mooi we zijn. Zoals het ergens staat in de Efeziërsbrief: “jullie zijn Gods kunstwerk”. Catharina legt de nadruk op de schoonheid van ieder mens. Die is er als vanzelf omdat we geschapen zijn naar beeld en gelijkenis van God, die “schoonheid boven alle schoonheid” is. Al de adembenemende schoonheid die we rondom ons kunnen zien verzinkt in het niet tegenover de schoonheid van een mens die naar Gods beeld is gemaakt. Ik begrijp dat sommigen het moeilijk hebben te geloven in hun eigen schoonheid ;-), maar dat is alleen omdat ze dan niet kijken in die tedere spiegel die God is, en zo te zien wie ze echt zijn. Anderen vinden het moeilijk de schoonheid te zien in sommige andere mensen. God geeft daarvoor dit advies aan Catharina: wanneer je iets opmerkt dat je afstoot in een mens, pluk dan de roos van de doornen. Zo kan je mensen die geen weet hebben van hun eigen schoonheid en waarde, brengen tot inzicht.
Catharina’s zoektocht naar zelfkennis is helemaal dus geen deprimerende introspectie. Het is meer een inzicht dat we krijgen in onszelf wanneer we de zachtmoedige kracht die ons in het leven riep, in onszelf gaan zoeken. “Ik ben mooi, ik ben geliefd”, mogen we met de opperste overtuiging zeggen. We hebben weet van een vriend, van zwijgende meegaande voetstappen, van ogen zoekende ogen.
Bestaat er een beter tegengif tegen de absolute zinloosheid?
Uit Psalm 63
U bent mijn God, ik zoek naar U,
mijn ziel heeft dorst naar U,
mijn lichaam smacht naar U,
dor als een land dat snakt naar water.
Zo kijk ik naar U uit in uw heiligdom,
uw kracht en uw heerlijkheid wil ik aanschouwen.
Uw liefde is mij liever dan leven,
mijn lippen zingen van U.
Zo wil ik U prijzen mijn leven lang,
met geheven handen uw naam herhalen.
Dan heb ik de weelde die mijn hart begeert
en juichen mijn lippen van U.
Zelfs op mijn bed moet ik aan U denken;
als ik waak in de nacht ben ik bezig met U.
Want U bent altijd mijn helper geweest,
in de schaduw van uw vleugels was ik opgetogen.
Mijn ziel hangt aan U, wil dicht bij U zijn,
uw rechterhand zal mij blijven vasthouden.
Zingen we het lied in het boek op pagina 230
Alles ontgrenzende alles doordringende ruimte,
vrijheid scheppende vrijheid.
Onbegonnen begin, hier nu nieuw beginnende.
Roerloos denk ik jou, haveloos roept mijn
verstand jou, oorsprong van mijn geweten.
Ondoordringbare nacht, niet hier, woest en leeg ben je.
Zwijgende meegaande voetstappen, schaduw van
schouders. Ogen zoekende ogen. Ongemaskerde vriend,
hoe hier nu verschijn je me.
(Huub Oosterhuis)
Inleiding tafelgebed
En laat ons dan aan tafel gaan. Klein en niet perfect en kwetsbaar als we zijn, worden we hier met open armen ontvangen. Deze tafel brengt in herinnering dat we mateloos bemind zijn. Hier wordt geen macht begeerd en geen aanzien. Hier kunnen we ons voeden aan de gemeenschap en aan het bijzondere voorbeeld van Jezus van Nazareth en velen die in zijn spoor, zoals Catharina van Siena, niet halverwege omgekeerd zijn, maar heel de weg gegaan. We zijn dankbaar om elkeen die zich het lijden aantrekt en zo mens wordt. We gedenken daarbij de mensen die ons zijn voorgegaan, onze geliefde doden en al wie zich vandaag waar ook ter wereld inzet voor een rijk van vrede en gerechtigheid voor alle mensen, de meest kwetsbare eerst.
Tafelgebed: Beeld en gelijkenis van hem die leeft
Beeld en gelijkenis van Hem die leeft, een mensenzoon, heeft Hij geen macht begeerd,
heeft geen aanzien als een god en heeft zich niet aan de gestalte dezer wereld onderworpen.
Heeft niet, roofzuchtig voor zichzelf geleefd, maar zich ontdaan van zijn bezit.
En is de weg gegaan die langs de zelfkant voert, het duister in.
En is niet halverwege omgekeerd, maar heel de weg gegaan.
Is op de slavenmarkt gaan staan om als om als de minste mens verkocht te worden,
en werd zo één van hen, die mensonwaardig zijn.
Werd niemand met die niemand zijn. En wie Hem zien keren zich van Hem af.
En trok het lijden aan en droeg het als een lam en stond stom voor zijn scheerders
en werd gehangen als en slaaf.
Zo is hij mens geworden, een gerechte, beeld en gelijkenis van Hem die deelt en Liefde is.
Hem noemen wij : Heer, Mensenzoon van God, leidsman en lotgenoot: Jezus Messias.
(Huub Oosterhuis)
Vredeswens
Jezus heeft zijn vrienden steeds vrede toegewenst.
Vrede die diep vanbinnen haar oorsprong vindt, een zachte kracht die niet te stoppen is en ons doet opstaan. Een zachte kracht die de wereld zal veranderen.
Communie
Slotlied: Zing zeg ik tegen mijn hart – psalm 146
Zing, zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.
Vertrouw de machthebbers niet, de groten die denken
dat zij alles kunnen, bij hen is geen heil.
Hun adem is kort, vult het leven van anderen niet;
Wat zij willen, verstikt voor het avond is.
Zing, zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.
Anderen zijn er die verder uitzien, die ademen aan de
Oorsprong van hemel en aarde, de geweldige zee.
Zij weten een hart daar dat altijd antwoordt, een stem
Die verdrukking recht doet, honger verzadigt
Zing, zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.
Gevangenen worden bevrijd, blinden dansen van licht,
Die krom gingen van pijn lopen rechtop.
Die iedereen geven wat hem toekomt, worden gezegend;
De vreemdelingen onder ons vinden een thuis.
Zing, zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.
Het kind dat geen vader en moeder meer heeft,
Kan weer lachen, er is een hart dat het opneemt.
De vrouw zonder man die haar alleen-zijn niet dragen
Kan, krijgt in haar stomme nachten antwoord.
Zing, zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.
Die het zelf altijd beter weten, gaan op een weg die
in eigen gekronkel verloren loopt.
Maar die meer waarheid kennen dan van zichzelf, weten
Beraad dat van ouder op ouder bijblijft,
Geluk dat reikt van geslacht tot geslacht, en dat alle
Leven voltoiit, de pijn van de tijd voorbij.
Zing, zeg ik tegen mijn hart, maar ik kan het
toch niet laten, ik moet van u zingen zolang ik leef.