Laat U kennen

Dominicus Gent

Viering van zondag 20 augustus 2017

Laat U kennen

 

o God, geef licht in mijn hart
en licht in mijn ziel,
licht op mijn tong,
licht in mijn ogen
en licht in mijn oren,
geef licht aan mijn rechter-,
licht aan mijn linkerhand,
licht achter mij en licht voor mij,
licht boven mij en licht onder mij,
geef licht in mijn vezels
en licht in mijn vlees,
licht in mijn bloed,
licht in mijn haar
en licht in mijn huid.
Geef mij licht,
versterk mijn licht.
Maak mij tot licht.

(Mohammed)

 

We gaan vandaag even stilstaan bij een nieuw lied. We gaan het straks ook aanleren, waarna Guido het op zijn manier zal becommentariëren. Het is een lied waar ik de tekst van heb geschreven, en Mark Joly de muziek. Ik lees het eerst eens rustig voor. Omdat de tekst zo dicht aansluit bij de bijbelse taal, hebben we voor vandaag geen andere Schrift-lezing voorzien. Jullie kunnen volgen op het blaadje.

Laat U kennen

Wij die U zijn gaan zien als louter woord,
niet beseffen wat Gij ons hebt beloofd:
dat Gij er zijn zult, meegaat onderweg.
Laat U kennen Gij in uw naam, en zeg
dat gij peilt ons hart als het schreit of lacht,
dat Gij mensen ter hulp snelt met uw kracht.

Gij hebt eertijds U ook geopenbaard,
in verhalen, in dichterstaal bewaard:
een testament, een boek van lief en leed.
Daarin lezen wij dat Gij nooit vergeet
wie ellendig, krom is, gekwetst, beroofd,
dat Gij zoekt en omarmt wie werd vergooid.

Hier staan wij dan – alleen, ontheemd, verweesd,
oog in oog met ons ego zonder geest:
wij hebben U verduisterd, weggezet.
Word weer bron van vreugde, van stil gebed,
roep Gij één tot twee, dan tot drie en meer,
dat wij werken aan recht en ommekeer.

(Berre van Thielt)

Zoals al gezegd, heb ik dit gebed aan Mark Joly gegeven met de vraag of hij het op muziek wou zetten. We hebben al veel samengewerkt en voelen elkaar inhoudelijk en vormelijk goed aan. Zoals ik het van Mark gewoon ben en verwacht, heeft hij de tekst feillooos begrepen en is hij er muzikaal-eigenzinnig mee omgesprongen. Hij schrijft muziek die zich niet direct prijsgeeft, maar eenmaal je die je eigen hebt gemaakt, word je er echt mee vertrouwd. We gaan zijn melodie nu aanleren. Mag ik vragen eens te letten op de aandrang die in de muziek steekt. Het is de aandrang van het smeekgebed.

 

Laat U kennen

Laat u kennen, heet dit gezongen gebed.
Het is een hartstochtelijk gebed, tot een Gij, die meer moet zijn dan een woord, die bron moet zijn, die moet roepen, die zelfs moet meegaan, en die uiteindelijk zelfs moet omarmen en meedragen…
Die hartstocht hoor ik in het directe aanspreken en vragen, zoals ook de psalmen dat doen: Gij Ene, op U roep ik. Ja, ik schaam mij niet, naar U verlang ik. Gij, de grond van mijn leven. Gij, de vreugde van mijn leven.
Er zit, net als in de psalmen, in dit lied een aandrang die enkel kan komen van een groot verlangen. Elk groot verlangen is hartstochtelijk. Het hart heeft al een tocht gemaakt, een reis, het verlangen komt van diep en ver, en weet wat het zoekt en wil: een Gij die zo’n grote Liefde is, een ervaring die draagt, die vervult, die alles groter maakt, van één twee maakt, en drie en nog meer. Daarom staat dat woordje “weer” daar, op het einde. Het verlangen in dit lied weet van die Liefde, weet en verlangt en roept dat verlangen uit.
Dat is het eerste wat mij opviel in dit lied: de hartstocht. Het doet mij iets als ik zie hoe vandaag velen die vervullende hartstocht zoeken, maar integendeel vanbinnen moeten leven een gevoel van existentiële leegte en verlorenheid. Het maakt een verschil je leven opgenomen te weten in een groter verband van scheppende en dragende Liefde, dan wel de zin alleen te moeten zoeken in dit leven. Hoe komt het toch dat deze maatschappij helemaal niet meer lijkt te kunnen zien dat je in religie en in religieuze rituelen een diep verbonden basisvertrouwen kunt vinden? Hoe komt het dat deze maatschappij niet verder geraakt dan misprijzen en soms regelrechte haat voor die symbolische wereld die mensen en gemeenschappen kan dragen, en het beste in hen naar boven kan brengen. “Hier staan wij dan, oog in oog met ons ego zonder geest…” Deze maatschappij van ons is dit eenvoudige maar hartstochtelijk vertrouwen kwijt, beseft zelfs niet meer waar ik het over heb als ik het als volgt formuleer: leven als genade, en de diepe hunker naar die genade… Zoals Dirk het vorige week zei: levens worden gemeten naar wat ze opbrengen, naar hun succes. Sommigen staan dan in het licht (in het licht van de spots, is dat dan meestal). Veel te veel anderen hebben dan kou…

Het tweede wat mij opviel in dit gedicht is de Gij die aangesproken wordt. Het deed mij denken aan de vluchteling die ik tegenkwam in de trein in Brussel. Plots vond ik een briefje in het Frans op mijn stoel, met wat uitleg en een vraag om steun. En het briefje eindigde met de belofte om voor mij te bidden, en de wens: que le bon Dieu vous protège et garde. Of zoals in het enige gebed dat mijn moeder bad: god zegene en beware je.
Tot wie spreken we als we God zeggen, of Gij? Als we die aanspreken alsof je een persoon aanspreekt? Er was een tijd dat ik dat ook onbekommerd deed, mijn God aanspreken. Maar die tijd is lang geleden. Nu is mijn bidden, denk ik, een stilzwijgend hopen, een mee-hopen. En nu hoop ik dat de kleine goedheid voor mij bidt, als ik er probeer te zijn voor mensen. En elke dag voel ik wel een soort ontzag voor dat grote leven van ons, dat soms veel te groot is voor ons kleine mensen, maar nog veel meer bron is van zoveel goeds, en schoons, en ontroerends. Bron van zoveel verbondenheid. Dat voel ik elke dag aan als, zoals het gedicht zegt, een “bron van vreugde”, als inderdaad een stil gebed.
Maar zelf zal ik het niet met zoveel woorden zeggen tot een Gij.
Daarom ben ik blij dat Mark Joly op vraag van Bernard noten heeft gezet op de tekst. Want zo voorzichtig als ik ben om een God toe te spreken, zo voluit ga ik in het zingen. Als ik zing, vraag ik mij niet af: klopt dit allemaal wel, wat ik hier zing. Nee, dan zing ik, alsof mijn lichaam het van mijn verstand overneemt. Dan lijkt, zoals in het gedicht staat, de verduistering weg, en geef ik mij over. Aan wat, aan wie? Dat is niet zo belangrijk om te benoemen. Ik zou zeggen: aan een grotere ruimte, aan een groter vertrouwen. Misschien zelfs wel aan een groter zingen. Zoals de middeleeuwer zijn ontzag uitdrukte door in de kosmos boven hem een soort grote muziek te vermoeden, onhoorbaar voor mensenoren, maar de lof zingend van een grote harmonie en schoonheid.
Dat wij onze hoop durven uitzingen, dat we durven zingen van een Liefde die ons dragen en omarmen wil, dat we dat zingend durven vragen aan een Gij, dat brengt die Gij voor mij veel meer dichterbij. Mijn verstand is even overwonnen, mijn hart heeft even mogen zingen…

Maar, en dat is mijn derde punt, het gaat niet om mij. Het gaat om ons. Om het lot van de mensenkinderen die hunkeren naar die grote liefde, ontheemd, verweesd, zonder geest als ze kunnen zijn, gekwetst, beroofd, ellendig, krom. Het lied heeft er veel woorden voor, voor wat mensen kunnen meemaken. Maar al die woorden zeggen hetzelfde: wij zijn één lichaam, we voelen elkaars gemis, zoals we elkaars vreugde voelen. Zelfs mensen die zich afkeren van het leven en eruit willen stappen, bellen soms nog naar de crisistelefoon Tele-Onthaal om zelfs dat nog even te kunnen delen, vertelde mij iemand die daar aan de telefoon zit. In een tijd waarin weer muren opgetrokken worden tussen mensen en groepen mensen, kan die boodschap tellen: wij zijn gemaakt om elkaar het goede te doen. Om samen van één twee te maken, en drie, en nog veel meer. Om ons verstand en onze harten samen te leggen en die creativiteit problemen te laten oplossen. Het recht van de sterkste is geen bron van vreugde, maar een koud spelletje, en het geld dat je ermee kan verdienen maakt niet gelukkig. Zoals we de Liefde een naam moeten geven en uitzingen, zo moeten we ook ons geloof in deze wereld een naam geven en uitspreken en desnoods ook uitzingen. Als protest, als verbondenheid, als kracht. Dat er nu minder kinderen sterven dan vroeger, is zowel Liefde als Recht die groeien, sterker worden. En zo moet het gaan met alles dat gekwetst, beroofd, ellendig, krom is. Dat is niet gemakkelijk, want de wereld is groot, en ingewikkeld, en de mens soms duivels bezeten, lijkt het wel. Maar laten we het elke week aan elkaar en met elkaar uitzingen: er kome een wereld die gerechtigheid is, waar de leeuw naast het lam ligt, waar iemand gekend, bemind, gedragen wordt als in de palm van een hand. Zo moet het zijn, omdat mensen het willen, hopen, samen kunnen. Zo moet het zijn. Moge het zo zijn…

Stilte

Ik zal er zijn

In de liturgische liederenschat van Dominicus hebben wij liederen die het Bijbelse visioen over God op verschillende manieren vertolken. Eén daarvan zingen we hier graag. Het heeft niet dezelfde aandrang als ‘Laat U kennen’, maar het spreekt met melancholische toets en vastberadenheid het geloof uit in de God die ons toezegt: ‘Ik zal er zijn’. Het gaat om het lied ‘Vroeg in de morgen’

Vroeg in de morgen,
donker was het nog,
zijn wij gegaan een keer,
met niets dan in ons hart:
‘Ik zal er zijn’

 

We sluiten de inbreng af met een klein liedje dat met dezelfde gebedsaandrang God vraagt om ons nabij te blijven.

Blijf

Gij hebt ons uit uw hart gezet?
Wij hebben U vergeten? –
Gij kent ons beter dan wijzelf:
blijf leven met ons delen.

(Berre van Thielt)