Jongeren op weg naar volwassenheid en geloof

Dominicus Gent

Viering van zondag 24 april 

Jongeren (3):  op weg naar volwassenheid en geloof…

Welkom op deze laatste zondag van april. De stad staat in bloei en de lente kondigt zich met nieuw jong leven onstuitbaar aan.   Het is jammer genoeg nog even wachten op de warmte van de zon. Gelukkig kunnen we ons hier warmen aan de ontmoeting, aan het samen zoeken naar de bron van leven, die inspiratie voor ons doen en laten die we voor een stuk herkennen bij elkaar. Dat zoeken willen we graag met elkaar en uiteindelijk met jong en oud delen.

Vandaag is het de derde en laatste zondag van de reeks jongeren en geloof, die zelf is gevolgd op een reeks jongeren en engagement. We hebben verschillende jongeren aan het woord gehoord die ons extra energie gaven en blikken deze zondag terug en vooruit op wat het voor deze gemeenschap en ons als individu binnen de maatschappij kan betekenen om de traditie van geloof in de waardigheid van elke mens, die blijde boodschap door te geven. We laten daar graag het licht van de Paaskaars over schijnen.

En dan zijn we klaar om de tocht aan te vatten … Zingen we als openingslied “Vroeg in de morgen, donker was het nog, zijn wij gegaan een keer, onstuimig en verward, met niets in ons hart dan ‘Ik zal er zijn’…

Overweging: jongeren en geloof

De recente berichten over de sluiting van kerkgebouwen maakt nog maar eens duidelijk: het cultuurchristendom is voorbij. De vroegere sacrale ruimtes kunnen nuttiger in de samenleving ingeschakeld worden als yoga- of fitnesscentra, bibliotheek of tentoonstellingsruimte, restaurant of B en B. De christelijke traditie is lang niet meer de pijler van deze cultuur die ze vroeger was. We zijn het gewoon geworden dat kerkelijke feesten en rituelen plaats hebben gemaakt voor babyborrels en lentefeesten. Het mens- en wereldbeeld waarvan ons dagelijks leven doordrongen is, lijkt geen boodschap meer te hebben aan een zekere Jezus van Nazareth. Om van de kerk maar te zwijgen.

Ook wij ouderen, hebben sinds 1982 een hele ommezwaai moeten doorworstelen om ons nog thuis te voelen in de christelijke traditie. Het is een duidelijk geamendeerde kerkvorm geworden, ofschoon we ons blijven situeren binnen dezelfde fundamentele inspiratie. Ook al moet die soms diep onder het beton van het kerkelijk instituut losgewrongen worden. Meer dan 30 jaar: het is behoorlijk meer dan een generatie. En toch wringt het ergens dat wij, allemaal brave mensen, goedbedoelende gelovigen (of toch min of meer), geen aansluiting vinden bij jongere generaties.

Die kloof is er: we stellen het vast. En het doet ons vragen stellen. Vooral wie zelf kinderen hebben die niet goed begrijpen wat hun ouders of grootouders hier komen doen op zondagmorgen. Wij vragen ons af of deze gemeenschap iets kan betekenen voor de jongere generaties. We hebben het dan voornamelijk over de jongeren tussen de 25 en de 40, jonge gezinnen, singles, zinzoekenden, die op de een of andere manier geïnteresseerd zijn in zingeving, rituelen, religie, enz.

We hebben met enkele mensen uit de groep voorgangers hierover de koppen bij elkaar gestoken en ik noem enkele bedenkingen die daar naar voor gekomen zijn.

We ontkomen niet aan de vaststelling van een verschillende grondhouding. De zondagsviering is voor de meesten van ons een vaste waarde. Het is zelfs een evidente waarde. Met evident is niet bedoeld dat geloven evident zou zijn, of dat we als makke schapen alles slikken wat ons wordt voorgehouden. Integendeel. Maar de zondagsviering hoort tot onze goede gewoontes. We vinden het kostbaar zoals we deze vieringen hebben uitgebouwd. Wanneer wij “gebleven zijn” dan is dat onder andere dankzij de huidige gestalte van de zondagssamenkomst. Want we voelen ons even gefrustreerd door het kerkelijk instituut als vele anderen.

Er is echter ontegensprekelijk een engagement jegens deze gemeenschap. Want ons samenkomen hier is niet zomaar afhankelijk van de toevallige “kwaliteit” van de viering. Het zijn niet allemaal hoogvliegers die we meemaken. Er gaat ook al eens één de mist in. Maar er speelt een ingesteldheid mee, een state of mind: hier is onze religieuze thuis. We willen ook zelf een bijdrage leveren. Er is meer aan de hand dan het bevredigen van persoonlijke behoeften. Er is ook zoiets als loyauteit of, zo je wil, iets als trouw aan de zondagse viering. Tegelijk ervaren we hoe moeilijk het is om dit over te brengen of hier over te praten op een manier die niet prekerig of moraliserend overkomt.

Dit ligt anders bij de “jongeren” van 40 en minder. Zondagsvieringen doen sowieso te veel denken aan de traditionele kerk, en daar willen de meesten eigenlijk niet mee te maken hebben. Om uiteenlopende redenen. De beeldvorming van de jongste decennia in verband met de schandalen is daar zeker niet vreemd aan. Bovendien is de zondag iets voor het gezin of voor alternatieve activiteiten. Voor de familie, de vrienden. En verder: hoe zou een zondagsviering een antwoord kunnen zijn op hun eventuele interesse in zingeving? Er is in die viering van alles aan de hand wat helemaal niet in hun leven thuis hoort (dat onze vader, en die chips die rondgedeeld worden, en dat gezoen na het onze vader, enz).

Ik noem maar even een vraag die in het gesprek opdook: verkijken we ons misschien op de praktijk van de zondagsviering als het belangrijkste criterium. Engagement in de eigen gezinssfeer, in de beroepsactiviteit, in de sociale en maatschappelijke omgang, is toch een even belangrijke pijler voor een spirituele ontplooiing. Maar dat komt niet zo makkelijk in beeld als we het hebben over zingeving. Het is ook niet gemakkelijk om het met elkaar te hebben over de betekenis van ons geloven. Soms lukt het ons wel wanneer we ons veilig voelen in een clubje van gelijkgezinden, maar het is toch geen dagelijkse bezigheid.

Johannes 21: 1-14:  Jezus verschijnt bij het meer van Tiberias
[1] Daarna* heeft Jezus zich nog eens aan zijn leerlingen geopenbaard, bij het Meer* van Tiberias. Dit geschiedde als volgt. [2] Bij elkaar waren: Simon Petrus, Tomas die ook Didymus genoemd wordt, Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee andere leerlingen. [3] Simon Petrus zei tegen hen: ‘Ik ga vissen.’ ‘Dan gaan wij mee’, antwoordden ze. Ze gingen dus op weg en klommen aan boord, maar die nacht vingen ze niets. [4] Toen het intussen morgen was geworden, stond Jezus aan de oever, maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was. [5] Hij* riep hun toe: ‘Vrienden, hebben jullie soms iets te eten?’ ‘Nee’, riepen ze terug. [6] ‘Werp dan het net uit, rechts van de boot,’ zei Hij, ‘daar zul je wel iets vinden.’ Ze wierpen het net uit, en er zat zo’n massa vis in dat ze niet meer bij machte waren het op te halen. [7] Daarop zei de leerling* van wie Jezus hield tegen Petrus: ‘Het* is de Heer.’ Nauwelijks had Simon Petrus gehoord ‘Het is de Heer’, of hij* schortte zijn kiel op – het enige wat hij aan had – en sprong in het water, [8] terwijl de andere leerlingen met de boot kwamen – ze waren niet ver meer uit de kust, slechts een tweehonderd* el – en het net met de vissen achter zich aan sleepten. [9] Toen ze aan land waren gestapt, zagen ze dat er een houtskoolvuur was aangelegd, met vis erop en brood ernaast. [10] Jezus zei tegen hen: ‘Breng wat van de vis die jullie zojuist gevangen hebben.’ [11] Simon Petrus ging dus weer aan boord en sleepte het net aan land. Het zat vol* grote vissen, honderddrieënvijftig stuks, en ondanks die enorme hoeveelheid scheurde het net niet. [12] Daarna zei Jezus: ‘Kom nu en eet.’ Geen enkele leerling durfde Hem te vragen: ‘Wie bent U?’ Ze wisten nu dat het de Heer was. [13] Toen nam Jezus het brood en gaf het hun, en zo ook de vis. [14] Dit was de derde keer dat Jezus zich aan zijn leerlingen openbaarde sinds zijn opwekking uit de doden.

 

Het verhaal opent met de bekende sfeer van ontgoocheling die zich van de leerlingen had meester gemaakt. Ze keren terug naar hun vroegere bezigheden. “Ik ga vissen”, zegt Petrus. Terug naar vroeger. “Dan gaan we mee” zeggen zijn kompanen. De vangst levert niets op.

Maar dan is er die figuur op het strand: “gooi het over een andere boeg”. Groot is de oogst. 153 stuks. Volgens sommigen is dat het aantal van de bekende vissoorten in die dagen. Anderen betrekken het getal 153 op het aantal christelijke kerken in die dagen. Alle soorten gemeenschappen dus die zich wagen aan het woord van die vreemde man: gooi het over een andere boeg.

Die “andere boeg”: wordt die niet opgeroepen door het brood en de vis die gedeeld wordt. Is dat niet een herinnering aan dat jongetje met zijn vijf broden en twee vissen. Dat jongetje dat door Jezus werd gezien en dat hij bij zich geroepen had en waar de grote menigte van te eten kreeg. Geeft de verrezene hier niet een aanzet om dat teken opnieuw door te geven in de gemeenschappen die na zijn dood ontstaan zijn. Waar het brood gedeeld wordt.

 

Overweging: studerende jongeren en het doorgeven van de geloofstraditie

Ik heb het voorrecht om veel met jonge mensen te werken: mijn directe collega’s binnen de onderzoeksgroep zijn minstens 15 jaar jonger en verder wordt vooral gewerkt met studenten en jonge onderzoekers. Dit gebeurt in een wetenschappelijke omgeving die van een open en kritische geest wil getuigen en met veel enthousiasme, gedrevenheid en creativiteit aan een betere wereld wil werken. We zien studenten evolueren van haast nog kind naar volwassene. Een boeiende tijd waarin een nieuwe wereld open gaat en er wordt gekneed en vorm gegeven aan kennis en verantwoordelijkheden die een basis vormen voor het leven.

Het lijkt de omgeving bij uitstek waar ook over religie wordt gepraat en het volwassen geloof stilaan vorm krijgt. Maar net als in andere lagen van de samenleving blijft dat verwachte gesprek hier grotendeels stom. In de aanloop naar deze viering lag het wel wat meer op de lippen. Erover beginnen is niet evident. Is geloof onzichtbaar in de dienst? Zeker niet, maar het is een kleine minderheid die zich openlijk gelovig noemt en de gelegenheden waarbij het ter sprake komt zijn schaars. De manier van geloven blijkt dan zo divers dat ik me geregeld minder zielsverwant voel met die uitgesproken geloofsvormen, en juist meer met de houding van waaruit sommige anderen actief zijn. Enkele voorbeelden.

  • Drie buitenlandse medewerkers zijn het meest uitgesproken christen. Zij dragen een zichtbaar kruis en spreken spontaan ook over hun kerk en geloof.   Naar hier gekomen vanuit Roemenië, Kameroen en Ecuador, belijden zij een orthodox, charismatisch of protestants geloof met zondagsvieringen die voor hen belangrijk zijn.   Aan de andere kant… toen ik een van hen vroeg om misschien aan te sluiten bij de babbelsoep, zag men het echt niet zitten om dit aan de eigen kerkgemeenschap te vragen. En er komt ruzie met collega’s omdat iemand homoseksualiteit als een ziekte bestempelt en fans van heavymetalmuziek satanisch noemt.
  • Ook met de nieuwe studentenparochie (het nieuwe KUC), nu GPS genoemd, dat nog slechts in beperkte vorm bestaat, zijn er niet echt goede formele aanknopingspunten. Die studentenvereniging werd uitgenodigd om de lezing met Timothy Radcliffe in het pand mee te organiseren en de mensen van het KUC van weleer te ontmoeten. Men zag hoegenaamd niet in wat men aan die geschiedenis (nog) zou kunnen hebben, het antwoord was dus nee.
  • Anderzijds, toen een nieuwe collega van de Franstalige VUB in de namiddag van Goede Vrijdag een feestdis wou organiseren, sprak ik hem hierover aan. Ik probeerde voorzichtig uit te leggen dat er toch nog heel wat christenen in het departement waren voor wie dat moment betekenisvol was en niet compatibel met zo’n feest. Tot mijn verrassing bleek hijzelf katholiek te zijn en helemaal akkoord. Het feest werd met de glimlach verzet.

Dat soort interactie waarin de sociale dimensie van het geloof expliciet ter sprake komt binnen de werkkring is echter uitzonderlijk. En als het echt over de inhoud van ons geloof gaat wordt het nog moeilijker spreken. Als we het voor onszelf al niet zo duidelijk en zeker kunnen formuleren, hoe kunnen we dan iets aan iemand anders uitleggen zonder te kwetsen of misbegrepen te worden. Dat het moeilijk uit te leggen is is niet nieuw. En in de vele verschijningsverhalen van de tijd na Pasen horen we keer op keer hoe de leerlingen   – nochtans bevoorrechte getuigen – zich afvragen: was hij het nu of niet? Het bleef bij een vermoeden waarvan de betekenis pas echt doordrong als de tochtgenoot al weg was. Het is geen kwestie van eenvoudig zeggen `hier ben ik, dit is het’. De betekenis komt tot uiting in de gewone gemeenschap van elke dag, het breken van het brood, het uitgooien van de netten, het eten van de vis op het strand: mee op stap de last van de dag dragen, luisterend oor zijn.

Wat we ten diepste echt geloven blijkt heel persoonlijk, het behoort tot de intieme privésfeer. De diversiteit daarin is groot. In de evangelielezing hoorden we al verwijzen naar zo’n 153 verschillende christelijke kerken in die tijd.

Het lijkt kies en niet gepast om daarnaar te vragen, zoals je niet vraagt naar iemands seksuele voorkeur. Dat wordt ook niet zomaar gemakkelijker wanneer het geloof de norm is. Net zoals bij ons thuis vroeger, beluister ik dat bij praktiserende moslims of orthodoxe Joden evenmin gemakkelijk wordt gesproken over de meer kritische persoonlijke geloofsovertuiging.

Om aan de abstracte uitdrukking van ons geloof betekenis te geven zijn dus concrete voorbeelden nodig, terwijl de actuele verschijningsvormen van het christendom of religies meer algemeen voor iedereen te zien lang niet altijd fraai zijn. De wereld staat in brand, en zowat het slechtste in mensen dat zelfs een minimaal respect voor humane waarden en traditie schendt gebeurt in naam van religies. Ook dichter bij huis staat kerk in de spotlight voor machtsmisbruik op kleine en grote schaal, zelfs met kinderen als slachtoffer. Er werd aardig wat roofbouw gepleegd op mens en maatschappij in een eeuw waarin de kerk nog heel veel gezag en te zeggen had, waarin de grote meerderheid in onze contreien zich christen of Katholiek gelovig noemde. Er past een grote bescheidenheid en schroom in het aanreiken van het thema religie binnen de maatschappelijke sfeer.

Als het erop aan komt, kent men de boom aan zijn vruchten. Als ik vanuit dat perspectief naar mijn jong bevolkte werkomgeving kijk, dan ontmoet ik daar veel meer tekenen van hoop en zielsverwantschap. Er wordt met en voor de WW gewerkt. De beleidscel ‘diversiteit en gender’ geeft een handelingskader waarin het woord religie niet voorkomt maar men verspreidt tot mijn aangename verrassing sinds kort een visie over maatschappelijk engagement. Daarin pleit men voor structurele integratie van maatschappelijk engagement in het onderwijs en moedigt vrijwillig engagement van studenten binnen en buiten de UGent aan. Men stimuleert nieuwe initiatieven en verwijst door naar mogelijkheden tot vrijwilligerswerk. Zo is Transitie UGent, bijvoorbeeld, een denktank van geëngageerde personeelsleden en studenten, experten en beleidsmensen die samen aan duurzaamheid willen werken. De vakgroep huisartsen werkt op het Gentse ponton mee aan de opvang van vluchtelingen, Guido Vloemans is blij met de dekenij en de UGent samen te kunnen werken aan voedselbedeling in de Bloemetjeswijk,…

Geen woorden maar daden dus die getuigen van mensen graag zien. Om die daden vol te houden helpt het ontegensprekelijk als het engagement kan steunen op een traditie en gedragen wordt door een gemeenschap. Rik Torfs verwoordde het dit weekend in DS nog eens zo:

Traditie is je deel van de geschiedenis kennen, weten dat er naast allerlei ontsporingen ook goede dingen gebeurden… Traditie geeft de kracht tot vernieuwing, …… geeft je ruggengraat, het vermogen tot relativeren, om niet altijd te denken dat we voor een verschuiving in paradigma’s staan.

Het is voor ons die groot geworden zijn in een zeer uitdrukkelijk christelijke traditie al erg belangrijk dat die traditie levend wordt gehouden en geactualiseerd, om het vol te houden. Als we de traditie ook aan jongere generaties willen doorgeven zullen we het gesprek moeten blijven aangaan. Een bescheiden en bemoedigende nabijheid in woord en daad is daarbij wellicht de beste weg. In een van zijn boeken `Praten met een tiener’ geeft Peter Adriaens 10 communicatietips voor ouders. `Wees oprecht geïnteresseerd’, `formuleer je eigen gevoelens’ en `wees jezelf’ zijn zeker meer algemeen van toepassing.

Ik doe een poging om de deur voor dit gesprek open te houden door bij de kennismakingsronde bij de eerste les, studenten ook even naar hun hobby’s te laten verwijzen. Dan komt voor mij Dominicus ter sprake, heel even in de rij van dingen die mij bezig houden. Soms krijg ik dan wel eens mensen over de vloer voor een gesprek, of later als er moeilijkheden opduiken.

Zingen we: Niet als een storm, als een vloed; niet als een bijl aan de wortel is onze God…