Wie is mijn naaste?

Dominicus Gent

Viering van zondag 10 juli 2016

Wie is mijn naaste?

 

Goede morgen en welkom op deze tweede zondag van de vakantie. Wat zoeken we hier, terwijl buiten zoveel ontspanning, zoveel mooie dingen op ons wachten?
Misschien is het bij u net als bij mij: nood aan duiding, aan samen zoeken, aan voelen dat je niet alleen staat, aan geborgenheid. Zoeken naar een glimp van herkenning, iets dat ons raakt. Zoeken naar leven in zijn volle betekenis. Om dan verder te kunnen de komende tijd.

We laten ons hier telkenmale inspireren door de boodschap van Jezus van Nazareth. We steken de paaskaars aan als symbool voor zijn licht, zijn aanwezigheid in deze viering.
En we zingen het lied

Wij zoeken U als wij samenkomen
hopen dat Gij aanwezig zijt,
hopen dat het er eens van zal komen
mensen in vrede vandaag en altijd.

Wij horen U in oude woorden
hopen dat wij Uw stem verstaan
hopen dat zij voor ons gaan verwoorden
waarheid en leven, de bron van bestaan.

Wij breken brood en delen het samen,
hopen dat het wonder geschiedt,
hopen dat wij op hem gaan gelijken
die ons dit teken als spijs achterliet.

Wij vragen U om behoud en zegen
hopen dat Gij ons bidden hoort
hopen dat Gij ons adem zult geven:
geestkracht die mensen tot vrede bekoort.

 

Inleiding: preambule van de grondwet

We hebben het gehad: de vrije meningsuiting. Met Brexit als uitkomst. Resultaat van de directe democratie. One man, one vote. Excuus: one person, one vote. Want inderdaad, naast de vrijheid van meningsuiting huldigen wij de gelijkheid der geslachten. Fundamenten van onze samenleving. We danken het aan de Verlichting. Eén van de pijlers van onze Westerse samenleving, die vaak wordt voorgesteld als dé uitweg uit fundamentalisme en religieuze verblinding. Leve de verlichting! Alleen kan ik het niet helpen dat er in sommige toespraken of discussies naar verwezen wordt op een manier dat ik de kriebels in mijn billen krijg.
Ik hoorde het op “Houtekiet”, het radioprogramma op Eén waar allerlei maatschappelijke actualiteiten ter sprake komen. Een programma met vaak een centrale gast waarop allerlei mensen met een persoonlijke mening kunnen reageren. Die dag was Patrick Dewael te gast. Naar aanleiding van de herziening van de grondwet door een commissie waar hij voorzitter van is. Op een gegeven ogenblik gaat het over de wenselijkheid van een preambule bij de grondwet. Vooreerst diende de term “preambule” verklaard te worden, wat gezien het verloop van Brits referendum, geen overbodige luxe blijkt te zijn.
Wat er in die preambule –een soort kernachtige verwoording van de basisideeën die verder in de grondwet worden uitgewerkt –moet komen is natuurlijk de verworvenheden van de verlichting. Andere pijlers van onze beschaving heb ik niet horen noemen. Alleen de verlichting. Wat die Verlichting betekent is dan – het wordt met een lichte toon van irritatie herhaald, – dat we toch niet meer terug kunnen achter de vrijheid van ieder individu, de scheiding van kerk en staat, de gelijkheid van man en vrouw, het recht op eigen mening, het recht op godsdienstvrijheid, de waardigheid van ieder individu ongeacht huidskleur, geslacht, seksuele geaardheid.
Het is heel zeker niet de bedoeling van P. Dewael, maar ik krijg toch weer dat naar gevoel in mijn billen van: Wat een verenging van de Verlichting zelf! Ik ben er zeker van dat wijlen Leo Apostel en C° zich omdraaien in hun graf. De waardigheid en het belang van het individu kunnen alleen maar begrepen worden binnen een ruimer kader dan de toespitsing op het individu. Dat heeft de filosofie van het personalisme, in het begin van de 20e eeuw, als correctie op een eenzijdig begrepen Verlichting, terecht opgemerkt. De mens leeft maar bij gratie van een netwerk van relaties waarbinnen de individuele rechten dienen gesitueerd te worden. Zo is de verantwoordelijkheid voor het groter geheel en voor de medemens het ruimer kader waarbinnen de individuele vrijheid maar zin kan hebben, zo is de gelijkwaardigheid van allen de ruimere bedding waarbinnen de menselijke verschillen in hun eigenheid gewaardeerd kunnen worden, zo is het algemeen welzijn de toetssteen voor de eigen vrije meningsuiting.
We hebben die ontwikkeling ook meegemaakt in de christelijke traditie. Na de ontdekking van het persoonlijk geweten in de jaren 60, met dank aan de bemoediging van de encycliek “Humanae Vitae” van Paulus VI in 1968, ontdekten gelovigen de medemenselijkheid. Het was een nieuw woord in die jaren, en meteen een nieuw accent in het religieus discours. Het ging gelovigen niet alleen om God, het ging evenzeer om de medemens. En we kwamen een beetje thuis in de joodse traditie waar we een rijkdom aan nieuwe betekenissen ontdekten die “de medemens” scherper in beeld bracht. Ook meer uitdagend. Het zijn typisch Joodse accenten die ons helpen de verworvenheden van de Verlichting in een ruimer perspectief te plaatsen.
“Medemens” kan veel betekenissen hebben. Het gaat uiteraard om je naaste medemens als je familie en vrienden, je volksgenoten. Dat je deze naaste medemens dient te respecteren en helpen is een evidentie. Er is vervolgens de vreemdeling. Die zijn er in soorten. Er zijn de gastarbeiders die tijdelijk in het land verblijven die welkom zijn, en er zijn de vreemdelingen die uit eigen land zijn weggevlucht omwille van oorlog of natuurrampen: zij zijn welkom wanneer ze zich aanpassen. En er is de vijand: ook zij zijn medemensen. En ook zij bestaan in soorten. Er zijn uiteraard de bezettende machten die de joodse geschiedenis heeft ondergaan. Romeinen, Grieken, Perzen, Babyloniërs, Assyriërs, en ga maar door. Hen moet je niet liefhebben maar je moet ze ook niet nodeloos doen lijden. En er zijn vooral de Samaritanen die als de pest gemeden dienen te worden. Zij wonen namelijk met de joden op hetzelfde grondgebied, maar zijn helemaal ontrouw geworden aan de zeden en praktijken van de joodse traditie. Hebben vreemde invloeden toegelaten, heidense offerplaatsen geïnstalleerd.
De vraag die gesteld wordt: “wie is mijn naaste?”, is niet achterhaald. Het is de vraag die komt uit de mond van een wetgeleerde die van Jezus wil horen wat hij moet doen om het eeuwige leven te verwerven. Geen bijkomstige vraag. De vraag naar het “eeuwige” leven, dat is niet het leven na de dood, maar de vraag naar het volle leven.
Er staat in de grondwet van het jodendom dat je God dient lief te hebben en de naaste als jezelf. Maar wie geldt als naaste? Die vraag kan best oprecht zijn. Misschien mag volgend verhaal fungeren als preambule.

Lc.:10,25-37: De barmhartige Samaritaan
Daar kwam een wetgeleerde naar Hem toe om Hem op de proef te stellen.
‘Rabbi,’ zei hij, ‘wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven?’Hij zei tegen hem: ‘Wat staat er in de wet geschreven? Hoe leest u dat?’ Hij gaf ten antwoord: ‘U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’ Hij zei tegen hem: ‘Juist geantwoord! Doe dat en u zult leven.’
Maar hij wilde zich rechtvaardigen en vroeg aan Jezus: ‘Ja maar, wie is mijn naaste?’ Jezus nam weer het woord en zei: ‘Op reis van Jeruzalem naar Jericho viel iemand in handen van rovers. Ze schudden hem uit, mishandelden hem en lieten hem halfdood achter.] Toevallig kwam er een priester langs die weg; hij zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Ook een Leviet die voorbijkwam en hem zag, liep in een boog om hem heen. Toen kwam er een Samaritaan langs die op reis was; hij zag hem en was ten diepste met hem begaan. Hij ging naar hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze. Toen zette hij hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een herberg, waar hij hem verder verzorgde. De volgende ochtend haalde hij twee denariën tevoorschijn en gaf ze aan de waard. “Zorg voor hem,” zei hij, “en als u nog meer kosten moet maken, zal ik ze u op mijn terugreis vergoeden.” Wie van die drie is naar uw mening de naaste geweest van de man die in handen van de rovers was gevallen?’ Hij zei: ‘Hij die hem barmhartigheid heeft bewezen.’ Jezus zei tegen hem: ‘Doe dan voortaan net als hij.’

Wie is mijn naaste? U hoort het: Jezus geeft geen antwoord op de vraag. Jezus keert de vraag om: van wie wil jij zelf de naaste worden? En hij voert een Samaritaan ten tonele die als voorbeeld gesteld wordt.

We zingen:

Hier wordt het land gezocht waar wij gelijken zijn
niemand apart en geen kleuren die minder zijn.

Hier wordt de tijd verhaast dat wij elkaar verstaan,
handen die wenken en ogen die opengaan.

Hier wordt de Stem gehoord die nog niet klinken mag:
mensen die hopen op ooit hun bevrijdingsdag.

Hier staat een tafel waaraan ons wordt voorgedaan
hoe wij genezen van heersen en misverstaan.

Hier is het woord van Hem die ons geschapen heeft:
‘ Waar is je broeder, de mens die je nodig heeft?’

Met volle overtuiging zoeken we het land waar we gelijken zijn, niemand die meer is, niemand die minder is… Je kan ons, de gemeenschap hier bijeen, er niet van verdenken van dit niet te menen.
En toch, ik zal maar in persoonlijke naam spreken: voor mij is dit land er nog lang niet. In mijn hoofd, in mijn gevoelens ervaar ik telkens weer hindernissen, obstakels die mij verhinderen de ander als gelijkwaardig te beschouwen.
Ik probeer wat te concretiseren: de hooligans die tijdens de voetbalmatchen voor heibel en geweld zorgden, de wegpiraten die mij bijna omver rijden omdat ze in de zone dertig optrekken alsof ze in Francorchamps rijden: ik betrap me erop dat ze duidelijk minder zijn in mijn ogen.
Maar ook de medetochtgenoot (die ik tot dan toe als “gelijke” ervoer in de wekelijkse training) die tijdens de fietstocht weigert plaats te maken voor een auto, zodat zowel wij als de automobilist veilig verder kunnen, valt plots onder de categorie mensen waaraan ik me erger. Ze is plots niet meer zo gelijk. Ik moet moeite doen om bij een volgend gesprek met haar de irritatie niet te laten meespelen en mij de “betere “ te voelen.
En zo kan ik veel kleine dingen opnoemen… de weg is dus nog lang naar dat land in mij waar iedere mens gelijkwaardig is.

Wat helpt me om dan boven die irritatie, boven dat gevoel van “beter te zijn” te komen?
Het is het telkens weer beseffen dat we allemaal mensen zijn. Mensen met grote en veel kleine kantjes. Dat we kinderen zijn van dezelfde Vader, zoals Jezus zei.
Onlangs zag ik in een video van Amnesty, een experiment waarbij Belgen tegenover een nieuwkomer geplaatst werden en waar ze 4 min in elkaars ogen moesten kijken. Door in elkaars ogen te kijken ben je verplicht de ander als een mens te zien, en zie je een kwetsbaar iemand voor je zitten. Als je daardoor geraakt wordt, dan veranderd er iets. Dan pas kan je ervoor kiezen de ander nabij te zijn, al was het maar door te laten blijken dat je hem/haar gezien hebt, beluisterd, au serieux genomen hebt. Soms kan je niet veel meer doen. Maar het is een wereld van verschil voor beide partijen.
Ik hoorde onlangs Jan De Cock , de man die zich vrijwillig in een aantal gevangenissen, op verschillende plaatsen in de wereld, liet opsluiten om te weten te komen wat het betekent, hoe het eraan toegaat. Er zijn mij een paar dingen van zijn getuigenis bijgebleven. Hoe hij elke mens daar als mens benaderde, hoe hij zocht om, ondanks de schijnbaar onmogelijke en onmenselijke toestanden, voor de mensen een kleine daad van goedheid te stellen. Bvb zoeken naar een bezigheid, naar een manier om aan geld te komen zodat er water in de gevangenis kwam, of geld voor bedden.. het zijn geen spectaculaire acties, maar kleine pogingen..la petite bonté, zoals Levinas het noemt.
Die goedheid, die diep in mensen leeft, onuitroeibaar is, ondanks het feit dat ze de wereld niet verandert in een paradijs zoals we het dromen, en telkens weer moet uitgevonden worden, maakt mensen tot naasten, tot gelijkwaardig, tot mede-mensen.
Ik hoop van dit vast te houden, van deze oproep hier telkens weer opnieuw te horen, zodat ik er ontvankelijk voor blijf, zodat ik hier telkens weer bemoedigd wordt om mens samen met anderen te worden.

Kom in mijn klein bestaan, ga niet mijn deur voorbij
Breng licht en warmte aan, maak mij van doodsangst vrij.
Ontdooi mijn binnenkant, mijn ingevroren geest,
en schep een nieuw verband, zodat mijn ziel geneest.

Kom in mijn klein bestaan, verbreed mijn horizon,
dat ik niet langer schroom, te zien naar mensen om.
Genees mijn angst voor pijn, mijn vrees voor zelfverlies,
Zodat ik mens kan zijn en voor de minsten kies.

Kom in mijn klein geloof, vernieuw mijn fantasie,
dat ik uw toekomst loof, steeds nieuwe kansen zie,
zodat ik verder leef voor vrede mettertijd
en mij uit handen geef om uw gerechtigheid.

stainglass of Good Samaritan

 

Inleiding tafelgebed
“Wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven?”, vraagt de wetgeleerde aan Jezus. Hij laat hem zelf het antwoord geven zoals het in de wet staat voorgeschreven. God beminnen en je naaste als jezelf. En het antwoord van Jezus luidt: doe dat en ge zult leven. Het komt Jezus op het doen aan.
Het teken dat we hier stellen verwijst ons dan ook naar het gewone dagelijkse leven. Er is zoveel dat we kunnen delen: aandacht, waardering, geld, liefde, mededogen… is het niet in het groot dan toch in het klein. Die kleine goedheid is onverwoestbaar, het is de aanwezigheid van de Oneindige in het eigen leven. Moge dit samenzijn rond deze tafel dit bewustzijn in ons levend houden en ons ook bemoedigen om trouw te zijn aan de tekenen die zich op onze weg aan ons voordoen. We weten ons hierin gedragen door en verbonden met allen die vandaag rond dit gebaar samen komen en allen die van dit teken hun levensprogramma hebben gemaakt, de lieve doden die ons zijn voorgegaan en voor wie we de kaarsjes ontsteken

Tafelgebed:
Wie heeft brood genoeg voor zo grote hongerige menigte?
Woord dat zegt wat liefde is, en weer zegt :
de aarde delen, recht is liefde, brood voor velen
God is brood is mensenrecht?
Woord van God, God in ons, hou aan.
Eeuwig woord, alledagenwoord, doe ons verstaan.

Hongerdood genoeg, voor zo grote goddeloze menigte.
Hand die kan wat liefde is, maar niet doet:
de aarde delen, nieuwe levensbomen telen,
God de hand die mensheid voedt?
Kinderhand, groet mensenhand breng dood tot staan.

Mensengeest genoeg voor zo grote mensgeworden menigte.
Geest die weet wat liefde is, en volvoert:
de aarde delen, hoeveel liefde zal het schelen
of er god of niet-god is?
Mens doe goed? God in ons , hou aan
Levensgeest, alle mensengeest, vuur liefde aan.

Wie is God genoeg voor zo grote hongerige menigte?

Onze Vader

Vredeswens
Laten we elkaar de vrede toewensen. Vrede die groeit doordat we elkaar in de ogen kijken en elkaar als mensen zie. Vrede die groeit omdat we beseffen dat we elkaar broodnodig hebben om als mensen te kunnen leven.

Communie

Slotlied

De Geest van God waait als een wind
op vleugels van de vrede
als adem die ons leven doet,
deelt ons een onrust mede
die soms als storm durft op te staan
geweld en kwaad durft tegen gaan
en koele bries die zuivert.

De Geest van God is als een vuur
als vlammen fel bewogen
verterend wat aan onrecht leeft
een gloed vol mededogen
Een vonk van hoop in onze nacht,
een wenkend licht dat op ons wacht
een warmt’ in hart en ogen.
In stilte werkt de Geest van God,
stuwt voort met zachte krachten,
een wijze moeder die ons hoedt,
een bron van goede machten.
Zij geeft ons moed om door te gaan,
doet mensen weer elkaar verstaan,
omgeeft ons als een mantel.

*

Uit de inbreng van de gemeenschap:

Ik heb een mens ontmoet

en ik dacht dat ik hem kende

Ik wist zijn naam en adres

zijn manier van doen

ik wist van wat hij leefde

En nu weet ik,

dat ik die mens niet kende

dat die mens enkel leefde

in mijn gedachte

ik heb die mens nieuw gezien

en echt.

Eerst was ik was geschrokken

het was een mens

gelijk elke mens

diep in zichzelf zo moederziel alleen

bezig, al camouflerend,

zichzelf tegen zichzelf

en tegen de anderen te beschermen

En die mens heeft het gewaagd

dat aan mij te tonen

vertrouwend dat ik hem

niet kleineren zou

maar dat ik hem zou helpen groeien.

Toen werd ik zo onuitsprekelijk blij :

ik had de nieuwe mens gezien

die met de andere mens

het grote waagspel aandurfde

van trouw aan zijn diepste zelf

in het vertrouwen van de Andere.

Ik heb een mens ontmoet

en weet vanwie hij leeft.

(Norbert Vanden Abbeele, priester, 1923-2003)