Wat geschiedenis: verhuis naar de Blaisantkerk

Toekomstherinneringen bij de verhuis naar de Blaisantkerk

(uit de viering van 27-06-2004, na de verkoop van het oude KUC-gebouw…)

Sinds 1982 tot op vandaag, met een onderbreking van drie jaar, hebben wij dit dak hier boven onze vieringen gehad. Niet zomaar een dak boven wat hoofden. En zeker niet een deur die naar stilte openstaat. Neen, onze deur piept telkens opnieuw de beschaamde laatkomers vrolijk-luidruchtig welkom. Hoe dan ook, het kuc-gebouw is voor ons allen een vertrouwde plek geworden : waar we de zondagvoormiddag even tot rust kunnen komen, waar we ons kunnen laven aan leven wekkende woorden, aan gemeenschap, aan brood en wijn, waar we samen ons lief en leed uitzingen – gedeelde vreugde is sterker, gedeelde smart is zachter.

Ze waren van ons, dat dak, dat huis, die deur – letterlijk en figuurlijk. Nu is alles verkocht, en woensdag wordt het officieel overgedragen aan de nieuwe eigenaar. Maar veel reden om nostalgisch te doen hebben we niet, we blijven met onze vieringen voor de komende tijd onder dit zelfde dak. Gerustgesteld waren we, toen die kogel door de kerk was, want een vertrouwde plek is belangrijk als soliede basis, als uitgangspunt, ja als praktisch gemak. Ook een tikkeltje ongerust zijn we, want op een vertrouwde plek kan je makkelijk stagneren…

Precies vertrekkend vanuit dat dubbel gevoel, nl. de blijheid om wat behouden blijft enerzijds en het verlangen om voort te gaan, verder te trekken anderzijds, kozen we het thema van ‘toekomstherinneringen’. Een woord dat je in Van Dale niet zult terugvinden. Het werd voor het eerst gebruikt n.a.v. het tienjarig bestaan van de lezingenreeks ‘Een Bevrijdend Woord’.

Wat bedoelen we daarmee? Om een antwoord in te leiden, neem ik een commentaar van de rabbijnen op het begin van de bijbel, een commentaar mooi in beeld gebracht door Nico ter Linden. “Het Goede Boek begint niet voor niets met de letter Beth. In het Hebreeuws, dat van rechts naar links wordt gelezen, schrijf je die letter zo:  ב .  De Schrift begint met de Beth, zeiden de rabbijnen, opdat wij ons niet zullen afvragen wat boven, onder of achter is, maar opdat wij zullen luisteren naar hetgeen komt. Israël kent geen geboorte- of ontstaansgeschiedenis van God. Hij is de gans Andere. Anders dan de hemel en de aarde die hij schiep, staat hij boven het geschapene. Vandaar die geheimzinnige Beth aan het begin. Het is net een huisje, die Beth, en dat betekent het dan ook in het He­breeuws: huis. De rabbijnen weten dat zeer wel: ‘Mijn kind, al zijn wij in den vreemde, wij hebben vaste grond onder de voeten, een dak boven ons hoofd, wij zijn gedekt in de rug en we hebben een toekomst voor ons. Er zijn er die zeggen dat wij geregeerd worden door geheimzinnige machten. Anderen zeggen dat er helemaal niets is, slechts leegte. Geloof het niet, mijn kind. Denk altijd aan die eerste letter van ons grote Boek, dat is ons hele geloof’.”

Dat is, zo denk ik toch, tot op vandaag ook het geloof van het Kuc. Of tenminste de grote richting waarin wij ons zoeken gestalte geven – wij hebben immers niet één monolitisch geloof. Wel een richting, een perspectief. Elke week komen we samen om vaste grond onder de voeten, een dak boven ons hoofd, dekking in de rug te ervaren. Maar die is uiteraard niet te vinden in dit materiële huis. De ? van onze vieringen, de ons ‘vastigheid’ gevende woning is niet het Kuc-gebouw. Wat dan wel? Op de eerste plaats de Schrift – dat oude, weerspannige boek dat we steeds weer als raster op ons leven leggen.

En we doen dat niet zomaar. We herinneren ons actief de oude verhalen en wijsheid als een richtingwijzer voor onze eigen toekomst. ‘The old stuff’, zou je kunnen zeggen, wordt toekomstherinnering. Wat Jezus zei en deed, symbolisch samengeperst in zijn laatste maaltijd, hoe de profeten in hun maatschappij optraden, de manier waarop bijbelse mensen hun geschiedenis met de Eeuwige zagen en de consequenties die dat had voor hun leven met de medemens – dat alles helpt ons om klaar te zien in wat óns te doen staat. Het gaat hem dus niet op de eerste plaats om dat oude boek en zijn personages, het gaat hem primair over ons leven nu, over mijn biografie, over mijn geschiedenis die ik nu samen met de Eeuwige maak. Over de opening in de Hebreeuwse ? , de toekomst. En niet zomaar een toekomst-voor-mij, maar een die de eeuwige droomt, een voor alle mensen.

Hier wordt duidelijk hoe belangrijk het samengaan is van herinnering en toekomst. Ik ben en blijf gebeten door de gedachte van de filosoof Ernst Bloch. De herinnering aan het verleden, zegt hij, laat ons zien wat in dat verleden onaf is gebleven, onvervuld. Dromen die nooit gerealiseerd werden. In het verleden steekt een niet vervulde toekomst die wij via onze herinnering opnieuw actueel maken. De bijbel staat er bol van. De drie ‘beentjes’ van de ?, visionaire stutting onder en boven en achter, bescherming van kleinen en zwakken, al de verhalen van de Schrift, duwen ons al het ware naar de toekomst én naar de mens die naast me staat.

Maar wellicht is het meest ondersteunende, elke week opnieuw, het samen vieren zélf. Jezus zingend in herinnering brengen, hand in hand ons keren naar onze Vader, brood aan elkaar doorgeven, elkaar de wijn aanreiken in het diepe besef dat al de belangrijkste zaken in het leven gave zijn, zoals Jezus zijn leven gaf als consequente liefde. En laatst maar niet in het minst het delen met elkaar van onze overtuigingen, onze twijfels, ons zoeken en vinden.