Over mislukken… (zonde en mislukking 3)


Viering in Dominicus Gent

zondag 24 november 2013

Mislukking

(derde viering in de reeks over zonde en mislukking)

 

 

 

WELKOM EN INLEIDING OP HET THEMA

Een goeie zondagmorgen aan elk van jullie. Hartelijk welkom in deze viering. Het is de derde viering in de reeks over ‘Zonde en mislukking’. We focussen vandaag op mislukken en hoe daarmee om te gaan. Als opstap zingen wij het lied om verzoening.

LIED OM VERZOENING

Hoe kan ik verder leven na wat ik heb gedaan?

Zal ik mijn fout verhelen, als leugen voortbestaan,

Of zal ik schuld belijden, herstel en ommekeer,

Die ene kans nog krijgen waardoor ik menszijn leer?

 

Hoe kan ik het vergeten wat mij werd aangedaan?

Zal ik mijn lijden wreken, de weg ten dode gaan?

Of zal ik ons bevrijden tot beiden zijn bereid

Elkander aan te reiken gekwetste menselijkheid?

 

Wie zal ons ooit verzoenen als jij mij niet vergeeft,

Ondanks mijn spijt en boeten jouw woede voedsel geeft?

Wie zal ons ooit verzoenen, als ik mij niet bekeer,

Na jouw vergeven roepen toch geen berouw uitspreek?

 

Tot wie moet ik mij wenden nu jij vanuit het graf

Geen teken meer kunt zenden, geen wenk, geen vraag, geen straf?

Wij mogen blijven hopen dat iemand ons verwacht,

Ons leven wil voltooien met recht en liefdskracht.

(Berre van Thielt-Mark Joly)

 

OVER MISLUKKEN

Alles wat rond verzoening en vergeving kan gezegd worden staat in de tekst van dit lied samengevat.  Het is opvallend: heel het lied staat in vraagvorm.  Het lijkt er wel op dat deze materie geen stellige uitspraken verdraagt.  Temeer daar in de maatschappelijke realiteit verzoening, vergeving tegenover zonde en mislukking nauwelijks evident zijn. Wie werkt in de financiële en materiële hulpverlening, in de geestelijke gezondheidszorg kan in de beslotenheid van de spreekkamer dagelijks verhalen optekenen van mensen aan wie de werkelijkheid van vergeving en verzoening in hun dichte omgeving bijna volledig voorbijgaat.

 

Het scherpst komt die realiteit bij mij over bij jongeren.  Hoe jongeren soms elke ondersteuning van thuis uit missen, op geen enkele vergevingsgezindheid nog moet rekenen.  Jongeren die zijn buitengezet.  Zij moeten op kameraden beroep doen om onderdak te vinden.  Jongeren die letterlijk losgeslagen hun weg moeten vinden in deze samenleving.

Rudi Rotthier, journalist van De Morgen, vertelt in elke weekendeditie van deze krant onder de titel “Elyzeese Velden”, verhalen van mensen hier uit de Rabotwijk.  Zo vertelt hij twee weekends geleden van een jongeman van 23: hij werd geslagen werd door zijn ouders, in de kelder werd hij opgesloten.  Hij draagt er nog steeds een litteken van.  Hij begon dan zijn tocht door instellingen, de kinderbijslag werd op een spaarboekje gezet, zoals dit gebruikelijk is bij kinderen die door de jeugdrechter geplaatst zijn.  Hij werd achttien, vond onderdak bij zijn oudere broer.  Het opgespaarde kindergeld kreeg hij mee, hij schreef dit geld over op de rekening van zijn broer die er terstond zijn achterstallige huur mee betaalde.  Uiteindelijk werd hij ook bij zijn broer buitengezet.

De jongen heeft nu zelf een kort lontje: agressie, vechtpartijen, drugs, afpersing, diefstal, hij was altijd wel in de buurt bij zulke gebeurtenissen.

In zo’n situatie vonnissen rechters: gevangenisstraf, boetes, schadevergoeding.  Terecht denk ik.  Want zo krijgen jongeren in het opleggen van een schadevergoeding en een straf een kans een concrete kans aangereikt naar mogelijk herstel.  Soms denk ik wel eens dat naast de werkstraf de gevangenisstraf nog de meest humane is: want aan zo’n straf komt in principe ooit een einde.  Mensen die aangewezen zijn op uitkeringen of leefloon, beschikken met moeite over financiële middelen om tegemoet te komen aan die andere veroordelingen – herstel is dan nauwelijks mogelijk en  de gebeurtenissen blijven hen in hun latere leven achtervolgen.

Die jongeren zijn in hun verlangen naar verbondenheid diep gekwetst geraakt.  Het zijn jongeren bij wie het niet opkomt zichzelf de vraag te stellen: zal ik mijn fout verhelen, zal ik schuld belijden ?  Hoe kan een jongere verlangen naar beter als hij nauwelijks enige ervaring heeft van wat beter is ?

Er is echter dit:
nooit is iemand alleen maar dat kind dat zoveel op zijn kerfstok heeft.  Hij is ook een kameraad.  Hij heeft in het jeugdhuis misschien toch contacten met andere mensen.  Een jongere komt misschien bij een werkgever terecht, krijgt een kans als werknemer.  Of er komt contact tot stand met een straathoekwerker.  Of hij komt in contact met een artistiek gezelschap dat zich richt op mensen die in onze samenleving in de verdomhoek zitten.  Of hij herinnert zich het verlangen van zijn grootouders, voor vele jongeren soms een belangrijke figuur uit de leefomgeving.  Of hij is iemand die omwille van een of andere toeval in contact komt met iemand als u.  En de ervaring is dat jongeren iets terugdoen telkenmale nadat mensen op hun vragen zijn ingegaan.  En dat zij, hoe gekwetst ook, verlangen naar de wisselwerking zo eigen tussen mensen.

Om het met de woorden van Ignace van vorige viering te parafraseren: achter die jongeren hoor ik onhoorbaar een krachtige stem, een stem die mij opvordert, om deze jonge mens tegemoet te treden om wie hij op dit ogenblik is.  Om hem of haar te zien los van zijn verleden, los van al datgene wat hij gedaan heeft.  En vrij vaak kun je de kiem ontwaren van verlangen om bij iemand te horen.  Dit gebeurt niet door toe te dekken datgene wat gebeurd is,  wel door open te staan voor hun beleving van hetgeen hen is aangedaan en stil te staan bij de gevolgen van hun daden.  Om in elke act naar de jongere ons geloof in hem over te brengen dat ook hij een broer en zus is, in het leven geroepen om te leven.

Jezus van Nazareth wijst in zijn omgaan met de meest uitgestotenen in de samenleving de weg om zijn open benadering over te doen.  Zijn evangelie is voor ons daarvoor een spiegel.  Een taai, volhardend open toenaderen telkens opnieuw is een akte van hoop dat er leven aanwezig komt in de nabijheid van het dodende in hun bestaan.

Het is aan ons om het gelaat van God te zijn die ’t verloren kind schreiend zoekt en vindt, die het leven zelf uit de dood opdelft.  Het zijn de woorden van het lied “Gehoord in mensen”.

 

LEZING: Mc 5, 1-20

Ze kwamen aan de overkant van het meer in het land van de Gerasenen. 

Zodra Hij van boord was gegaan, kwam vanuit de rotsgraven meteen iemand Hem tegemoet die in de greep was van een onreine geest.  Hij had zijn verblijf in die graven. Zelfs met een ketting kon niemand hem meer vastbinden.  Want hij was al vaak met voetboeien en kettingen vastgebonden, maar de kettingen had hij uit elkaar getrokken en de boeien had hij vernield; niemand kon hem bedwingen.  Dag en nacht liep hij tussen de graven en op de bergen te brullen en zichzelf met stenen te beuken. 

Toen hij Jezus in de verte zag, rende hij op Hem af, viel voor Hem op zijn knieën, en brulde met luide stem:
‘Wat wilt U van mij, Jezus, Zoon van de allerhoogste God? Ik bezweer U bij God: doe mij geen pijn.’
Want Hij had hem gezegd: ‘Onreine geest, ga weg uit die man.’
Jezus vroeg hem: ‘Wat is uw naam?’
En hij antwoordde: ‘Mijn naam is Legio, want we zijn met velen.’

En hij smeekte Hem, hen niet het land uit te sturen. 

Nu weidde daar tegen de berghelling een grote troep varkens.  Ze smeekten Hem:
‘Stuur ons naar die varkens om daarin te gaan.’
Hij stond hun dat toe. De onreine geesten kwamen eruit en gingen de varkens in, en de troep stoof de helling af, het meer in, zo’n tweeduizend, en ze verdronken in het meer.  En de varkenshoeders gingen ervandoor en vertelden het in de stad en op het land. De mensen kwamen kijken wat er nu precies gebeurd was. 

Ze kwamen bij Jezus, en zagen toen de bezetene zitten, gekleed en bij zijn volle verstand, de man die in de macht van Legio was geweest, en ze werden met ontzag vervuld.  Ooggetuigen vertelden hun hoe het met de bezetene was gegaan en ook over de varkens.  Toen smeekten ze Hem uit hun gebied weg te gaan.  Toen Hij in de boot stapte, smeekte de man die bezeten was geweest, of hij met Hem mee mocht.  Hij vond het niet goed, maar zei hem:
‘Ga naar huis, naar uw familie, en vertel hun wat de Heer voor u gedaan heeft en hoe Hij zich over u heeft ontfermd.’ 
Hij ging weg en begon in de Dekapolis te verkondigen wat Jezus voor hem gedaan had, en allen stonden verbaasd. 

DUIDING EVANGELIELEZING

De genezing van de bezetene van Gerasa is als verhaal becommentarieerd en uitgelegd vanuit veel oogpunten. Zo is er bij voorbeeld de psychologische benadering van de Duitse theoloog-psychoanalist Eugen Drewermann, of de antropologische uitleg van René Girard. Ik wil vandaag kort iets over dat verhaal zeggen vanuit hetgeen daarnet werd aangebracht, namelijk dat er mensen blijkbaar zo mislukt kunnen zijn, dat er eigenlijk geen herstel mogelijk lijkt. De bezetene van Gerasa is zo iemand. De mislukking in zijn leven wordt door Marcus aangeduid met het beeld van de dood. De bezetene leeft niet bij de normale levenden, maar tussen de graven. Hij is zo mislukt dat hij al dood is vóór zijn dood. Hij doet aan zelfverminking, want hij haat zijn mislukte zelf, zijn gekwetst ‘ik’. We horen hem klagend en langgerekt roepen. Hij wil dus wel contact maar is door zijn sociale mislukkingen totaal contactgestoord en sociaal onaangepast, want hij duwt iedereen die hem naderbij komt, agressief van zich weg. Kortom, een verloren leven. Dat verloren leven wordt in het verhaal benoemd als de onreine geest die in de man huist. Hoe gaat Jezus met zo iemand om?

Blijkbaar niet zo goed, want zijn benadering werkt niet. Jezus had de man rechtstreeks op zijn mislukking aangesproken en had die willen opheffen: ‘onreine geest, ga uit die man’… Maar de reactie van de man is hevig. Waarmee moeit gij u, Jezus van Nazaret? Blijf van mijn leven af! Wijs niet naar mijn mislukking. Daar is toch niets aan te doen, ik zit té diep. Herstel is onmogelijk. Trouwens, dergelijk herstel vraagt zoveel van mij, dat ik het niet kan opbrengen. Ik heb schrik om nog meer af te zien als ik herstel zou proberen. De man blijft dus liever in de dood zitten, letterlijk gekerkerd in het graf van zijn mislukt leven.

Jezus moet het anders aanpakken. Hij spreekt de man niet meer rechtstreeks aan op zijn mislukking, maar op zijn hele persoon. Wie ben je? Hoe heet je? Vragen naar de naam, naar wie de man eigenlijk is, is wellicht nog de enig mogelijke toegangsweg tot hem. Ontstellend antwoord van de man: maar dat is het juist, ik heb geen naam, ik ben niemand. Ik heet legio, ikzelf ben samengesteld uit al die kleine en grote verkeerde keuzes die ik zelf maakte, de tegenslagen die mij overkwamen, het leven dat mij niet gespaard heeft, kortom al de mislukkingen die mijn leven gemaakt hebben tot wat het nu is. Eén grote ramp. Ik heb het nooit kunnen keren, ik heb het nooit kunnen goedmaken, en nu is het zover dat ik niets nog zie zitten. Laat dus alles maar zoals het is, moei u niet verder met mij (“En de bezetene smeekte Jezus zijn geesten niet het land uit te sturen”).

En dan komt er iets merkwaardigs in het verhaal. De onreine geesten zelf vragen aan Jezus om vernietigd te mogen worden. Jezus staat hun dat toe. Ze varen in de varkens die van de helling in het meer storten. Weg die varkensboel! Wellicht is dat de moeilijkste stap. Dat men afstand doet van de onreine geesten van de negativiteit, eigenlijk van het herleiden van mijn leven tot die negativiteit. Zoals de onreine geesten de bezetene van Gerasa in hun macht hadden, zo kunnen onze fouten, onze zonden, onze mislukkingen ons leven in hun macht houden, zodat we erdoor bezet worden, bezeten. Dus moeten ze verdwijnen, ze moeten eraan geloven. Marcus beschrijft dat in een verschrikkelijk tafereel van de varkens, met veel geweld en groot lawaai, om aan te tonen dat het loskomen van de onreine geesten, onze fouten, niet zonder slag of stoot gebeurt. Weg met die hel! Gedaan met de dood! Plaats voor toekomst!

Ontroerend om te lezen hoe men daarna de bezetene ziet zitten “gekleed en bij zijn volle verstand”. Hij is niet meer legio, hij is niet meer de mislukte zielepoot, hij heeft zijn eigen naam die zijn persoon en zijn leven schraagt, hij is opnieuw opgenomen in een sociaal verband.

Dat dit alles te maken heeft met de reddende God die zegt ‘Ik zal er zijn’, horen we op het einde van het verhaal. Jezus zegt aan de man: vertel maar aan uw huisgenoten wat de Heer aan jou heeft gedaan. En de man verkondigt wat Jezus aan hem heeft gedaan. In het bevrijdende omgaan van Jezus met de bezetene heeft deze laatste Gods nabijheid herkend.

Zo’n genezingsverhaal is niet ‘ooit eens écht gebeurd’. Het is de beschrijving van een levensproces, waarin mislukking kan opgenomen worden en omgekeerd worden tot positieve toekomst. Daarop hopen wij, daarin willen wij Gods medewerkers zijn. En misschien moeten we die positieve toekomst veel meer bezingen dan we doorgaans doen: dat wij een leven gaan om warmte, om zachtheid, om liefde. laten we het uitzingen met het lied “Om warmte gaan wij”, in het boek 768.

 

LIED: Om warmte gaan wij    

    Om warmte gaan wij een leven, gaan wij over de zee,

vliegen wij langs de hemel, om iemand gaan wij een leven

met licht en met donker mee.

Vogeltje van de bergen, waar gaat de tocht naar toe?

Om warmte wil ik zwerven en komen naar iemand toe. 

    Om zachtheid gaan wij een leven, gaan wij onder de nacht,

kruipen wij onder de hemel, om woorden gaan wij een leven

om lachen en zoenenzacht.

Mensje daar ik de verte, waar snelt je voetstap heen?

Waar zachtheid is te vinden, daar snellen mijn  voeten heen. 

     Om liefde gaan wij een leven, sterven wij dood na dood,

wagen de verste wegen om jou, op hoop van zegen,

mijn liefste, mijn reisgenoot.

Dalen van zwarte aarde, bergen van hemels blauw

om alles ga ik een leven, om alles of niets met jou. 

 

INLEIDING TAFELGEBED

Laat ons bidden:
Gij, God, Gij die liefde zijt, diep als de zee, sterker als weerlicht,
laat niet verloren gaan één mensenkind.
Gij die geen naam veracht,
laat niet de tweede dood over ons komen.
Gij die groter zijt dan ons hart,
die ons hebt gezien voor we werden geboren
wees niet niemand voor allen die hun lot niet kunnen dragen.

En laat ons vieren, laat ons aan tafel gaan.  Samenzijn onder de vorm van samen eten: het is een van de belangrijkste vast weerkerende gebeurtenissen van ons leven waarin wij ons medemens-zijn uitdrukken.

Laten wij bij het delen en breken van brood en wijn hier en nu dan ook onze gedachten gaan naar deze mensen verstoken blijven van dit gebaar, die in eenzaamheid leven en nog geen uitweg zien om hier doorheen te breken.

Wij doen dit in gedachten aan mensen uit onze gemeenschap die hier niet kunnen zijn,
aan mensen die nu een bijzondere aandacht vragen
omdat ze het moeilijk hebben, ziek zijn,
zij die ingrijpende beslissingen moeten nemen.

Wij doen dit in gedachten met de mensen voor wie gebeden neergeschreven staan in het intentieboek.

We denken ook aan onze geliefde doden.

En gedenken we dan in dit uur leven en dood van Jezus van Nazareth,
in wie Gods verlangen naar zijn schepping zichtbaar werd.

 

VREDESWENS

Vrede voor jou en vrede voor jou,

alles wat goed is en gelukkig maakt,

het kome over jullie.

Vrede zij met ons allen

en in heel de wereld.

Die vrede geven wij aan elkaar door.