Ontferming

Dominicus Gent

Viering van zondag 10 jan 2016

In de reeks ‘Wij gaan de weg van oude woorden”:

Ontferming

Goede morgen, aan u allen die vandaag hier aanwezig bent. Misschien voor het eerst? Of trouw op post tijdens ons wekelijks samenzijn. Vandaag de derde viering rond “wij gaan de weg van oude woorden“. We hadden het al over trouw, belofte. En vandaag willen wij “ontferming“ centraal stellen. Wij beluisteren 4 korte stukken schriftlezing waarin wij God aan het woord laten, naast onze eigen reflectie op maatschappij, evenals op onszelf. Oude geloofswoorden die betekenis hebben, omdat ze licht werpen op het concrete leven in maatschappelijk en individueel opzicht. En het is precies dat concrete leven dat licht werpt op de relevantie van zulke oude woorden.

Mag ik daarom vragen dat wij de Paaskaars aansteken, als een teken van verbondenheid met ons hier aanwezig, maar eveneens met alle anderen die waar ook dezelfde gebaren stellen en leven vanuit diezelfde begeestering.
Van ongehoorde dingen

Zijn wij getuigen God.

Aan Jezus die wij als een van ons herkennen

Hebt gij kracht gegeven

Om voor onderen barmhartig te zijn

En vergevingsgezind.

Ook wij bidden

Om deze kracht en vrijheid

Dat wij genezing en genade mogen zijn

Voor allen die met ons bestaan

In deze wereld.
Joh 5, 1-9 (G): Niet ‘voor wat, hoort wat’ maar ontferming…

[1] Enige tijd later ging Jezus voor een van de Joodse feesten naar Jeruzalem. [2] Nu is er in Jeruzalem bij de Schaapspoort een badinrichting, in het Hebreeuws Betzata* geheten, met vijf zuilengangen. [3] Daar lag gewoonlijk een groot aantal zieken, blinden, lammen en kreupelen, te wachten op het in beweging komen van het water. Van tijd tot tijd daalde namelijk een engel in het bad neer en bracht het water in beroering wie dan het eerst na de bewging van het water er inging, werd genezen, wat voor kwaal hij ook had. [5] Er was ook een man bij die al achtendertig jaar ziek was. [6] Jezus zag hem liggen, en omdat Hij begreep dat hij al lang ziek was, sprak Hij hem aan: ‘Wilt u graag gezond worden?’ [7] ‘Maar Heer,’ zei de zieke, ‘ik heb geen mens om mij in het bad te helpen wanneer het water in beweging komt, en terwijl ik mij erheen sleep, is een ander mij voor.’ [8] Daarop zei Jezus: ‘Sta op, pak uw bed en loop.’ [9] Meteen werd de man gezond: hij pakte zijn bed en liep.

Een voor mij onbekend stukje evangelie was dit. Ik had er blijkbaar altijd over gelezen. Maar wat een vreselijk verhaal, dat zoveel zegt over alles wat ontferming niét is. En zo’n scherpe kritiek inhoudt op het grote credo van onze maatschappij vandaag: grijp je kansen, je moet het zelf doen, kom op voor jezelf, je leven is jouw verantwoordelijkheid. Maar wat als je zoals die man gehandicapt bent, wat als je geen werk meer hebt, wat als je oud bent en niet meer goed te been? Wat als je geen geld genoeg hebt om alles te betalen? Of moet vluchten? Zelfs dan is het nog altijd: niets voor niets! Voor wat hoort wat. Je moet honderd keer weer bewijzen dat je echt wel hulp nodig hebt.

In het weekblad van De Bond van 18 december stond een interview met Eddy van Tilt, psycholoog bij Oikonde in Leuven, over die verharding van onze maatschappij de jongste decennia. Hij zegt: “We moeten af van het meritocratisch denken. Het ‘voor wat, hoort wat-principe’ is naïef, meedogenloos en ontwricht het samenleven. Gelijke kansen voor iedereen zijn een nobel streefdoel, maar kunnen helaas nooit realiteit worden. Een ongeval, hersenschade… en je leven is onomkeerbaar beschadigd. Ziekte, werkloosheid, de plek waar je geboren bent: het tekent, het be-tekent een mensenleven onvermijdelijk en ingrijpend. Verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven is een waardevol en deugddoend principe, maar enkel als de grond ervan mededogen is.”

Als de interviewer vraagt wat dan wel de essentie is van goede zorgverlening, dan zegt van Tilt: “Dat heeft in de eerste plaats te maken met een betrokken relatie, met vertrouwen, met wederkerigheid, met spontaan engagement en mededogen, met goesting om de goede dingen goed te doen.”

Al die dingen die hij opnoemt, zie ik in de houding van Jezus: hij ziet de miserie van die man, hij gaat in gesprek en hoort dat dat hopeloze wachten al een leven lang duurt, hij vraagt hem wat hij kan doen, hij luistert… Een ontroerend moment, zoals er zoveel zijn in de evangelies. Dat is ontferming: meegaan met iemand om hem of haar te behoeden voor de ergste gevolgen. Je kunt het niet vangen in procedures en protocollen en reglementen. Het is zoals Van Tilt het zegt: goesting van de ene mens om een andere mens-in-nood te helpen. Ik weet niet of jonge mensen dit oude woord ontferming nog kennen, maar ik hoop het wel. Het wordt gebruikt niet voor dingen, maar voor mensen. Een leerkracht die in de klassenraad zegt: ik zal me wel over die jongen ontfermen… Spontane reflex van mededogen, met goesting en vertrouwen dat het wel goed komt…

 


psalm 139 (M): “Gij hebt uw hand op mij gelegd”

Mijn God, Gij peilt mijn hart en Gij kent mij,

Mijn God, Gij weet waar ik ga of sta.

Gij doorziet mijn gedachten van verre,

Gij hebt mij rusten en reizen bepaald,

En wat ik ook doe, Gij zijt ermee vertrouwd,

Ja, er komt geen woord op mijn lippen,

Mijn God, of Gij hebt het al gehoord.

Gij zijt voor mij en Gij zijt achter mij,

Gij hebt uw hand op mij gelegd –

Wonder van wijsheid dat mij te boven gaat,

Onbereikbaar, ik kan er niet bij.
 

Hoe zou ik ooit ontkomen aan uw geest

En waarheen vluchten, gij ziet mij overal.
 

Of ik nu uitroep: Duisternis bedek mij,

Laat het nacht worden om mij heen,

Voor u bestaat geen duisternis,

Voor u is de nacht even licht als de dag,

De duisternis even stralend als het licht.
 

Ik ben toch niet op een doodlopende weg?

Leid mij voort op de weg van mijn vaderen.

                                     Uit “ 50 psalmen – Huub Oosterhuis “

Ik weet niet of je dit van een psalm kan zeggen, maar psalm 139 is mijn voorkeurpsalm…. Ik probeer me te verduidelijken. Het gaat over “ een God met ons “, een nabije God, ook al lijkt dat niet altijd zo. Maar hoe voelt dat dan? God-met-ons? Dat wordt mooi bezongen in deze prachtige psalm. Je kan hier in alle geval geen verstoppertje spelen. Dat is duidelijk. De waarheid wordt niet voor God verborgen gehouden. Op het eerste gezicht lijken de openingszinnen op een “big brother“-verhaal. “ Gij weet waar ik ga of sta.. “ Is zo’n God dan geen schrikbeeld? De god van het alziende oog. Het oog dat al je doen en laten op de voet volgt, alles registreert, vooral je fouten en misstappen. Nee, zo is de God niet van Psalm 139. Daarin wordt gezongen van God als dieper dan mijn diepste zelf, intiem met mij verbonden. De nabije God, die me door en door kent. Het weten van God is van een onuitsprekelijke vertrouwdheid in mij. Het is niet bedreigend maar geruststellend. De God die mij kent, doorgrondt, doorziet en vertrouwt is met mij. Dàt kennen is groter dan mijn kennen. In de eerste zes verzen van de psalm komt trouwens het woord “ kennen “ vier keer voor.

En er is meer. Bij God mag je zijn wie je bent. Doorheen de bijbel zijn woorden als barmhartig, goedertieren, vol ontferming steeds aanwezig. God als de algoede. Het is als een “ big mama “ die wil luisteren. Zij geeft stem aan wat werkelijk in onze geest en hart gaande is. Het is de psalm met een groot gevoel van dankbaarheid. Dankbaarheid omdat ik niet alleen sta, wat er ook gebeurt, wat er ook aan de hand is. Ik ben niet alleen. Ik ben gekend. Er is er een die van mij houdt. Ik mag er zijn. Het is deze God die getuigt van een groot vertrouwen. Een onvoorwaardelijk vertrouwen. En toch… is het niet een beetje een scheve verhouding? Want deze God spreekt zijn groot vertrouwen, zijn barmhartigheid , zijn ontferming uit. Niet toevallig is het woord “ ontferming “ vrouwelijk.

Wat de psalmist ons vertelt overstijgt in alle geval mijn kunnen en kennen.. Want wat weet ik van God? Ik sta met mijn mond vol tanden. Sprakeloos. Niet in woorden te vatten. Dat moet ik ook niet proberen. In het besef dat het ook niet gaat om weten. Maar In die geest van groot vertrouwen lees ik deze psalm. Want het is goed gekend te zijn. Beter dan je jezelf kent. Hij is eerder een Zij: een baarmoeder die ons omgeeft en koestert, die ons warmte en geborgenheid geeft, een onontkoombare nabijheid, die ons niet oordeelt en veroordeelt, maar ons wel doorgrondt en peilt, die weet wat in ons gaande is. Het is maw in vertrouwde handen, in een schoot van ontferming. Op het einde van palm 139 volgt een gebed om voort te gaan op de ingeslagen weg. Dat ik mij door niets of niemand laat weerhouden.

Peil nu mijn hart, o God, en ken mij.

Toets mij en weet water in mij omgaat.

Ik ben toch niet op een doodlopende weg?

Leid mij voort op de weg van mijn vaderen.

Een boodschap dat ik niet alleen sta. En dat ik steeds opnieuw kan beginnen, ondanks alles. Ik leef in een wereld en heb daarin een verantwoordelijkheid. Het zijn enorme woorden. Beklemmend soms? Misschien wel, maar weten dat er vele medestanders zijn is pas kracht van ontferming voor mij.

 

 
Exodus 34, 6 (G): “erbarmend, genadig, lankmoedig”

[1] Toen sprak de HEER tot Mozes. ‘Kap twee stenen* platen, gelijk aan de vorige. Ik zal er weer dezelfde geboden ingriffen als in de platen die u stukgesmeten hebt. [2] Morgenvroeg moet u klaar zijn, want dan moet u de Sinai beklimmen. Wacht daar op Mij, bovenop de berg. [3] Niemand mag met u naar boven gaan, niemand mag op de berg gezien worden. Zelfs geen schapen of runderen mogen in de nabijheid van de berg grazen.’

     [4] Mozes kapte twee stenen platen, gelijk aan de vorige. De volgende ochtend beklom hij in alle vroegte de Sinai, zoals de HEER hem bevolen had. De twee stenen platen nam hij mee. [5] De HEER daalde neer in een wolk, kwam bij hem staan en riep de naam HEER uit. [6] De HEER ging hem voorbij en riep: ‘HEER! De HEER is een barmhartige en genadige God, geduldig, groot in liefde en trouw, [7] die goedheid bewijst tot in de duizendste generatie, die misdaden, overtredingen en zonden vergeeft, en een schuldige niet ongestraft laat, maar de misdaden van de vaders straft in hun kinderen en kleinkinderen, in de derde en vierde generatie.’

Het boek Exodus leest bijna als een roman: dat kindje in dat mandje op de Nijl, wonderbaarlijk gered; later een jongeman die zijn vuisten niet kan thuishouden als hij onrecht ziet tegen zijn volk en daarvoor moet vluchten; en dan heb je die merkwaardige ontmoeting, in een brandende braamstruik, met de God van Abraham, Isaak en Jacob; en dan de naam van die God: Ik zal er zijn voor u, want ik heb de ellende gezien van mijn volk, ik zal jullie bijstaan; en Mozes dus naar de Farao, die woest wordt en wreed terugslaat; en dan Jahweh die plagen zendt en het vertrek uit Egypte, dwars door de watermassa van een gespeten zee; en het manna en de tien geboden, begeleid door een angstaanjagende storm; en het gouden kalf, en Mozes die de stenen kapot slaat… Wat een fantastische scènes allemaal, je zou ze zo kunnen verfilmen.

En dan heb ik nog niets gezegd over de eindeloze discussies tussen Mozes en zijn God. Want Mozes is niet van gisteren, hij is nuchter, realistisch, weet wat een ondankbare taak hem wacht. Kies maar een ander, had hij gezegd toen Jahweh hem vroeg, ik kan echt niet goed spreken, en trouwens ze zullen mij toch niet geloven, mijn volk. En hij kreeg gelijk. Hoe vaak in het Exodusverhaal moet hij weer klagen: wat moet ik toch met dit volk. Je zal maar leider zijn en pogen je mensen in een bepaalde grote visie mee te nemen. Angela Merkel weet er alles van.

Maar Mozes blijft verzoening vragen voor zijn volk. Aan de trouw van degene die beloofd had ‘Ik zal er zijn’ twijfelt hij niet. Maar hoe zal de Ene er zijn? Toch niet even wreed als bij de tien plagen? De traagheid, kortzichtigheid, blindheid, hebzucht van de mensen zitten zo diep geworteld, dat Mozes er moedeloos van wordt. Maar van moedeloosheid koop je niets. Mozes, die zelf zijn leven te danken heeft aan ontferming, wil uiteindelijk een andere, nog grotere belofte horen. En hij krijgt die ook, samen met twee nieuwe stenen platen: Ik ben een barmhartige God, medelijdend, lankmoedig, groot in liefde en in trouw. Groot: want hoe vaak lijkt het Rijk Gods weer in duigen te vallen, hoe vaak is er dus die vreselijke kortzichtigheid van mensen. Maar nee: groot in liefde en in trouw, die goedheid bewijst tot het duizendste geslacht. Daar is de aanvullende belofte van straf tot in het derde geslacht maar klein bier tegen…
Samaritaan (M): nuchtere ontferming: Uit Lucas 10, 25 – 37

Daar kwam een wetgeleerde naar Hem toe om Hem op de proef te stellen. ‘Rabbi,’ zei hij, ‘wat moet ik doen om deel te krijgen aan het eeuwig leven?’ Hij zei tegen hem: ‘Wat staat er in de wet geschreven? Hoe leest u dat?’ Hij gaf ten antwoord: ‘U zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.’ Hij zei tegen hem: ‘Juist geantwoord! Doe dat en u zult leven.’

Maar hij wilde zich rechtvaardigen en vroeg aan Jezus: ‘Ja maar, wie is mijn naaste?’ Jezus nam weer het woord en zei: ‘Op reis van Jeruzalem naar Jericho viel iemand in handen van rovers. Ze schudden hem uit, mishandelden hem en lieten hem halfdood achter. Toevallig kwam er een priester langs die weg; hij zag hem, maar liep in een boog om hem heen. Ook een Leviet die voorbijkwam en hem zag, liep in een boog om hem heen. Toen kwam er een Samaritaan langs die op reis was; hij zag hem en was ten diepste met hem begaan. Hij ging naar hem toe, goot olie en wijn op zijn wonden en verbond ze. Toen zette hij hem op zijn eigen rijdier en bracht hem naar een herberg, waar hij hem verder verzorgde. De volgende ochtend haalde hij twee denariën tevoorschijn en gaf ze aan de waard. “Zorg voor hem,” zei hij, “en als u nog meer kosten moet maken, zal ik ze u op mijn terugreis vergoeden.” Wie van die drie is naar uw mening de naaste geweest van de man die in handen van de rovers was gevallen?’ Hij zei: ‘Hij die hem barmhartigheid heeft bewezen.’ Jezus zei tegen hem: ‘Doe dan voortaan net als hij.’

Op het eerste gezicht is het misschien een versleten verhaal, dat we al zoveel hebben beluisterd. Het verhaal van twee vluchtmisdrijven en een happy end.

Wat Jezus doet, en ons verhaald wordt, is het omkeren van het vijanddenken in het oude Israël. In het OT zijn daar tal van voorbeelden te vinden. Het was een wij tegen zij denken. Daar was naastenliefde in de eerste plaats bedoeld voor het eigen volk, de geloofsgenoten en bekeerlingen. In het verhaal zit iedereen wel in een hokje: de priester, de leviet, de Samaritaan en ook de herbergier. De enige die daaraan ontsnapt is de man die beroofd en achtergelaten wordt. Hij is de lijdende ander. Ook al is de Samaritaan ’s morgens niet vertrokken met de intentie een gewonde op zijn weg te vinden, hij wordt desondanks geconfronteerd met de ander. Het gaat maw niet om de heldendaad van iemand die ter beschikking van de ander staat, nee het gaat om drie gewone mensen met hun eigen leven en hun eigen zorgen. Plots is die ander daar, zomaar….

Maar daar schuilt ook het gevaar! Omdat deze verhalen vol praktische wijsheden zitten. Omdat ze een appèl doen op ons. De barmhartige Samaritaan zocht misschien wel een compromis tss de zorg voor zichzelf en de zorg voor de ander. Daarom moet je misschien je naaste nog niet echt aardig en lief vinden. Ik denk dat we spontaan aanvoelen dat dit niet evident is. De ander heeft recht op onze liefde omdat die ander ook een mens is, zomaar om het even wie, zonder onderscheid of voorkeur. En daar de vijand ook een mens is, zoals ieder ander, roept Jezus ons op de ander ook lief te hebben.

Dat is verrassend. “wie is mijn naaste?” heeft de wetgeleerde gevraagd. Jezus draait de vraag om. Niet de ander is mijn naaste, jij bent zelf de naaste voor een ander. De naaste is niet de hulpbehoevende, de naaste is wie zich ontfermde. En Lucas legt de wetgeleerde bijzondere woorden in de mond. “Hij die barmhartigheid bewezen heeft.” Straffe taal voor ons vandaag. De naaste is wie zich ontfermt, en niet de hulpbehoevende.

De naastenliefde begint voor mij niet bij edelmoedigheid, bovenmenselijke liefde voor de ander. Maar om een bewuste keuze je eigen weerstanden te overwinnen, en niet met een boog om de ander heen te lopen. Van nature zijn we niet snel geneigd de ander, de vreemde is ons binnen te laten. Het is onzin te denken dat alles zomaar harmonieus zal verlopen. Naastenliefde begint dus met het overwinnen van je eigen weerstanden. Dat is barmhartigheid, ontferming.

Op die manier laat je een menselijk verhaal achter. Zo krijgt God handen en voeten op aarde.
Inleiding tafelgebed 

Laten we aan tafel gaan en ons toevertrouwen aan een soort oer-ontferming: eten en drinken, het allereerste wat een mens nodig heeft om in leven te blijven. Eten en drinken wordt ons gegeven door mensen, wordt gedeeld met mensen. Die verbondenheid is misschien wel de allereerste ontferming.

Laten we brood en wijn delen in verbondenheid met al wie er vandaag niet bij kan zijn, vooral als het door ziekte is. Laten we dit doen in verbondenheid met de zieken hier rechttegenover in het ziekenhuis, in verbondenheid met de mensen aan wie niemand denkt in deze stad, in verbondenheid met de vluchtelingen ergens onderweg of vastgelopen, in de hoop dat voor hen ergens een samaritaan zijn of haar nuchtere verantwoordelijkheid opneemt. En steken we dit kaarsje aan dat oorspronkelijk uit Afrika kwam, in verbondenheid met alle mensen die in Jezus’ spoor hun weg gaan, waar ook ter wereld. En steken we de kleine kaarsjes aan die ons verbinden met onze lieve doden, en ons herinneren aan hun weg…

tafellied: Gezegend Eeuwige, Gij reddende God…
Vredeswens

” Wie openstaat voor God,

staat op een heel andere wijze tegenover de mensen.

Wie openstaat voor de mensen

staat op een heel andere wijze tegenover God.

Wie openstaat voor God én voor de mensen

staat op een heel andere wijze tegenover zichzelf:

vrij, bevrijd, bevrijdend; zoals Jezus zelf was.”

En laten wij die vrede,

met een stevige handdruk, een zoen

aan elkaar toewensen…