Gedragenheid

Als we vallen, moet er een hand zijn die ons helpt opstaan. En als we zelf opstaan, dan is het omdat we het geleerd hebben.

En dat geldt ook voor deze vieringen. Wat zoeken wij hier week na week, wij die toch andere dingen zouden kunnen doen? Dat beetje inzicht tijdens de woorddienst kan het niet zijn, hoe belangrijk soms ook. We doen ons best, met de voorgangersgroep, om elke week een bepaald thema zo helder mogelijk te duiden, maatschappelijk, bijbels, persoonlijk. Maar zonder wat we straks zullen doen, zonder het gebaar van brood en wijn en vrede, zonder de bescherming in het gebed van Jezus, zonder elkaars aanwezigheid, waren onze woorden naakt, klein en zo verschrikkelijk onvolmaakt.

Wat wij hier zoeken is gedragenheid. Gedragenheid die ons moet helpen weer te geloven. Het visioen van een mens die zelf ook wist wat vallen was, dodelijk eenzaam als hij was op het einde van zijn leven, maar ook een mens die blijkbaar zoveel hoop en kracht uitstraalde dat wie gevallen waren weer overtuigd raakten dat verandering mogelijk was in hun leven, nog voor ze genezen waren, waren ze al genezen, waren ze al aangeraakt en opgericht. Daarom zei Jezus: uw geloof heeft u gered. Daarom bleven ze maar op hem roepen, zijn aandacht trekken, zich door niets meer laten tegenhouden, zelfs niet door een negatief antwoord van Jezus zelf, denk aan de Kananese vrouw: de hondjes eten toch van de kruimels van de tafel van de heren…

Het visioen van een man die over zijn Vader sprak, en over het Rijk Gods dat er zou komen, voor de minsten, diegenen die wenen, die geslagen worden, die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, de zachtmoedigen, de zuiveren van hart. Het visioen van een wereld die rechtvaardig is, en goed, daar willen we door gedragen worden, elke week, niet enkel als inzicht voor ons verstand, maar als eten en drinken voor ons hele bestaan.

Daarom zijn we hier samen, staan we straks samen recht, zingen we samen, want zingen is op zichzelf al kracht verzamelen. Een mens zingt niet als zij of hij snikt, of geen adem heeft. En als we samen zingen, delen we elkaars kracht, vermenigvuldigen we elkaars kracht op een manier die wonderlijk is.

Maar hij die er niet meer is, de mens die wij in herinnering brengen, hij heeft ons een teken gegeven, tot zijn gedachtenis: wij delen het brood, wij eten het brood, wij delen de wijn, wij drinken de wijn, wij zingen zijn gebed om bescherming, en meer dan louter woorden kunnen, dragen deze gebaren ons, troosten deze gebaren ons, versterken deze gebaren ons, geven ze ons de vrede waarop we roepen.

Daarom is de eucharistie een viering. Een ritueel spreekt door te herhalen. Een cadeautje voor een verjaardag, een feestmaaltijd, een omhelzing, een lach samen, ze zeggen genoeg, al spreken ze niet. Dit gebroken brood en die gedeelde wijn, ze raken aan het kostbaarste wat we hebben, ons gebroken en gedeelde en zo wezenlijke leven, ze zeggen, zonder te spreken: geloof dat opstaan mogelijk is. Geloof dat opstanding mogelijk is. Geloof in genezing voor deze gebroken wereld. Geloof in redding voor het kleine, het onaanzienlijke: de verloren zoon, het dochtertje van de Kananese vrouw, de verstoten vrouw.

Dit ritueel van brood en wijn, hoe klein ook, is als water dat op de rotsen druppelt, is als de wind die de rotsen beeldhouwt. Dit licht van de kaars, we hebben het samen ontstoken, gezien en daarom geloofd. Dit kleine licht draagt ons zoeken naar inzicht, naar klaarheid, misschien meer dan we denken. Steken we niet bij speciale gelegenheden een kaars aan?

Het kleine kan, door zijn geloof, het grote veranderen. Het kleine kan, door eeuwig op te staan, de wereld redden.

(Uit de viering van 2 juni 2002 over “Vallen en opstaan”)