Dominicus Gent
Viering van zondag 10 augustus 2014
Elia en de zwakke bries van God
Het verhaal van Elia
Iedereen kent wel de naam van de profeet Eliah. Hebreeuws: ‘Eli-Yahu’, of, ‘mijn God is JHWH’. Die naam is zijn zending: opkomen voor JHWH als God. De verhalen over hem komen uit het laatste deel van het eerste boek Koningen.
De bedoeling van die zgn. historische boeken in het ET is: aantonen dat Jahweh de enige God is waarop de koning (de politiek) en alle joden, moeten steunen. Dat gaat volgens een simpel schema: goede koningen zijn trouw aan het Verbond met JHWH en aanbidden hem als enige God; slechte doen dat niet. En de gevolgen zijn zichtbaar.
Elia had het aan de stok met Koning Achab en koningin Izebel. Die leefden in het midden van de 9e eeuw, in het Noordrijk Israël. In Achabs tijd bestond het strikte ééngodendom, JHWH als enige God, ook onder de joden nog niet. De verhalen over Eliah, profeet en wonderdoener, zijn ongeveer driehonderd jaar later geschreven. We horen in het boek der Koningen dus religieuze opvattingen van de joodse elite (Juda en Jeruzalem) van ± de zesde eeuw in een decor van het Noordrijk in de negende eeuw.
Volgens dit verhaal is Achab, de allerslechtste koning (1 Kon. 16, 29 – 33). Hij koos Izebel als koningin, een prinses uit het heidense Sidon, een stad waar Baäl en Asjera, een moeder-vruchtbaarheidsgodin vereerd worden. Izebel had die goden meegenomen naar Samaria en er tempels voor laten bouwen.
Als sanctie stuurt de Heer, JHWH, Eliah naar Achab om te zeggen dat er in het hele land een droogte van drie jaar zal komen. Elia zelf kan schuilen aan de overkant van de Jordaan; hij wordt er gevoed door raven die hem brood en vlees brengen en hij kan water uit de rivier drinken. Maar door de droogte valt ook de rivier zonder water en Elia moet op tocht. In Sarepta (havenstadje in de buurt van Sidon) ontmoet hij een weduwe aan wie hij water en brood vraagt. Door een wonder van Elia geraakt de olie en het meel van de weduwe niet op en kan hij bij haar verblijven. Als haar zoon sterft, wekt Elia hem weer tot leven. En de weduwe zegt hem: ‘Nu weet ik dat u door God gezonden bent en dat u werkelijk namens de Heer spreekt’.
Vervolgens beslist de Heer dat de droogte zal ophouden en zijn macht op een andere manier zal tonen. En dan wordt het verhaal echt spectaculair. De Baälprofeten en die van Isjera moeten op de berg Karmel een offeraltaar bouwen; Elia zal dat ook doen. Op ieder altaar zullen ze een in stukken gesneden stier leggen. Maar zelf mogen ze geen vuur gebruiken om het aan te steken. Ze zullen bidden tot hun God vuur uit de hemel zendt. ’De god die antwoordt met vuur, is de ware God’. Elia laat zijn tegenstanders beginnen. De 450 Baälprofeten en de 400 van Isjera bidden, roepen en schreeuwen, ‘ze dansen en springen en brengen zichzelf met zwaarden en lansen verwondingen toe zoals hun gewoonte was’.
Er gebeurt niets. En Elia lacht hen uit: Slaapt uw God? is hij op reis? Moest hij zich even afzonderen (om naar het toilet te gaan)? ‘Maar het bleef stil, niemand gaf antwoord’.
En dan is het de beurt aan Elia: hij bouwt een offeraltaar, maakt een diepe geul errond, legt de stukgesneden stier erop en beveelt dat men tot drie keer toe vier grote kuipen water op het offerdier en op het hout giet. Zelfs de geul staat vol water. En dan bidt Elia . . .
En: ‘het vuur van de Heer sloeg in en verteerde het brandoffer met brandhout, stenen en as en al; zelfs het water in de geul likte het op’.
En dan . . .
Het volk is wild enthousiast over die sterke God en zijn profeet. Op aangeven van Eliah worden de Baäls- en Isjeraprofeten gedood. Het begint hard te regenen, zoals Eliah aan Achab voorspeld had.
Maar Izebel laat Eliah weten dat zij hem binnen de 24 u. zal laten doden. Eliah rent voor zijn leven: van de Karmel (helemaal in het Noorden) naar Berseba (helemaal in het zuiden) aan de rand van de woestijn.
Lezing: 1 Kon. 19, 3 – 15a
Elia werd bang en vluchtte om zijn leven te redden. Bij Berseba in Juda aangekomen liet hij zijn knecht achter en zelf trok hij één dagreis ver de woestijn in. Daar ging hij onder een bremstruik zitten, verlangend naar de dood, en zei: ‘Het is genoeg geweest, HEER. Neem mijn leven, want ik ben niet beter dan mijn voorouders.’ Hij viel onder de bremstruik in slaap, maar er kwam een engel, die hem aanraakte en zei: ‘Word wakker en eet wat.’ Elia keek op en ontdekte naast zijn hoofd een brood, in gloeiende kooltjes gebakken, en een kruik water. Nadat hij had gegeten en gedronken ging hij weer onder de struik liggen. Maar de engel van de HEER kwam terug, raakte hem opnieuw aan en zei: ‘Sta op en eet wat, anders is de reis te zwaar voor je.’ Elia stond op, en toen hij had gegeten en gedronken liep hij, gesterkt door dit voedsel, veertig dagen en veertig nachten door de woestijn, tot hij bij de Horeb kwam, de berg van God. Daar ging hij een grot binnen om er de nacht door te brengen.
Toen richtte de HEER zich tot hem met de woorden: ‘Elia, wat doe je hier?’ Elia antwoordde: ‘Ik heb me met volle overgave ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar de Israëlieten hebben uw verbond met hen naast zich neergelegd, uw altaren verwoest en uw profeten gedood. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’ ‘Kom naar buiten,’ zei de HEER, ‘en treed hier op de berg voor mij aan.’ En daar kwam de HEER voorbij. Er ging een grote, krachtige windvlaag voor de HEER uit, die de bergen spleet en de rotsen aan stukken sloeg, maar de HEER bevond zich niet in die windvlaag. Na de windvlaag kwam er een aardbeving, maar de HEER bevond zich niet in die aardbeving. Na de aardbeving was er vuur, maar de HEER bevond zich niet in dat vuur. Na het vuur klonk het gefluister van een zachte bries. Toen Elia dat hoorde, sloeg hij zijn mantel voor zijn gezicht. Hij kwam naar buiten en ging in de opening van de grot staan, en daar klonk een stem die tot hem sprak: ‘Elia, wat doe je hier?’ Elia antwoordde: ‘Ik heb me met volle overgave ingezet voor de HEER, de God van de hemelse machten, maar de Israëlieten hebben uw verbond met hen naast zich neergelegd, uw altaren verwoest en uw profeten gedood. Ik ben als enige overgebleven, en nu hebben ze het ook op mijn leven voorzien.’ De HEER zei tegen Elia: ‘Keer terug en ga naar de woestijn van Damascus.
Overweging
Het verhaal dat we daarnet beluisterden is een merkwaardig stukje tekst. Het lijkt of het niet helemaal past in de rest van de vertelling. Je hebt gehoord wat eraan vooraf ging en wat hierna komt is al niet veel beter, van hetzelfde laken een broek: een verhaal van geweld, oorlog, diefstal van land, waarbij goden worden ingeroepen door alle partijen. Niets nieuws onder de zon.
En daartussen dus deze passage, waar we een aantal elementen herkennen: een veertigdagentocht door de woestijn en de berg Horeb of Sinaï, plaats waar Mozes JHWH ontmoette bij storm, donder, bliksem en aardbeving. De setting van het verhaal is duidelijk: hier is iets belangrijks aan de hand. We zien een uitgeputte, wanhopige man met zelfmoordgedachten. Hij begrijpt niet waarom die sterke God die hij steeds aan zijn zijde geweten heeft er niet meer lijkt te zijn. En tegelijkertijd valt daarmee voor Elia ook de zin van het leven weg. JHWH, God werd immers ervaren als de grote zingever, Hij, in wiens teken alles stond, die oordeelde over leven en dood. Wat zou de mens hier anders op aarde lopen doen als er geen externe entiteit zou zijn om dit bestaan zin te geven?
Er was dus geen twijfel mogelijk: men zag in de geschiedenis hoe JHWH met zijn volk bezig was. Het ging goed wanneer ze zijn wetten volgden en ze werden gestraft wanneer ze dat niet deden. Ook Elia is zeer godsgetrouw, denkt alles te doen wat moet gedaan worden, zelfs tot op het punt zijn eigen leven in gevaar te brengen, en toch lijkt het niet te lukken, de rechtvaardigen worden vervolgd en vermoord. Hij vlucht en de spreekwoordelijke veertig dagen woestijn brengen hem het inzicht dat zijn beeld van God, dat nog dateerde van de tijd van grootvadertje Mozes, misschien niet het juiste is. God is niet in het grote geweld van de vernietigende bliksem, van donder en storm, maar in het zachte gefluister van de wind, te zwak om zelfs een dor blad van een boom te kunnen blazen. Met dat vernieuwd inzicht keert hij terug naar zijn leven.
Het is een verhaal dat niets van zijn actualiteitswaarde lijkt verloren te hebben. Ik ben ervan overtuigd dat een aantal onder jullie een paar parallellen al hebben opgemerkt. Het geweld dat de ene mens de andere aandoet, is ook vandaag weer alomtegenwoordig. De halve wereld staat in brand. Gaza, Syrië, Irak, Egypte, Libië, Zuid-Soedan, Nigeria, Somalië, Oost-Congo, Oekraïne en de vele vergeten conflicten die het wereldnieuws zelfs niet meer halen. Onze goden tegen jullie goden en zien wie de sterkste is, wie de meeste vuurkracht heeft, wie het wreedste uit de hoek kan komen, Gott mit uns, maar nu dan eens in andere talen, waar ik me niet zal aan wagen. En zij, de onschuldigen, die per ongeluk op het verkeerd moment op de verkeerde plaats waren: pech gehad, slachtoffers, martelaren voor één of ander hoger doel. Slachtoffers van operatie “Bliksem” of van operatie “Storm”. En de wereld staat erbij en lijkt machteloos tegen de mateloosheid van het geweld. En de lust bekruipt je om er een paar eens flink met de koppen tegen elkaar slaan, mocht je die kans krijgen, of toch minstens eens ferm de levieten lezen. Geweld met geweld te lijf gaan. En God, die externe kracht die alles nog min of meer een zin kon geven ten tijde van Elia, die God die zich tot nog niet zo lang geleden nog liet kennen in grote verhalen of de zekerheid dat er hierna toch minstens rijstpap met gouden lepeltjes zal zijn om alle miserie te doen vergeten, die God is steeds minder vanzelfsprekend gebleken.
We zouden ons misschien liefst samen met Elia onder een bremstruik willen neerplanten of veertig dagen wegtrekken de woestijn in. Of ons overgeven aan cynisme: “ach, het is altijd zo geweest en het zal altijd zo zijn, wij enkelingen zullen daar niets aan veranderen”, en dan de blik afwenden. Een misschien aanlokkelijke gedachte, maar het is wellicht alleen een vlucht voor iets waarvoor we in wezen uiteindelijk toch niet kunnen vluchten. Het komt steeds terug.
We vinden in het verhaal van Elia een aantal sleutels om wegen te zoeken, om zin te vinden, om het juiste perspectief en de juiste dimensies op het spoor te komen. Ik haal er drie aspecten uit. Er is een engel die Elia aanspoort om regelmatig te eten en te drinken, zich te versterken voor de tocht, zodat de geest helder kan blijven en de focus verder kan gelegd worden dan gewoon zelf in leven blijven, verder dan gewoon business as usual. Impliciet zegt de engel: “Kijk verder, kijk omhoog, kop op. Versterk jezelf, zodat je tegen de stoten kan die het leven je toedient, niet alleen fysiek, maar ook geestelijk. Voed je, verwerf inzicht in situaties, zodat duidelijk wordt wat moet gedaan worden.”
Een tweede aspect vind ik niet alleen in dit verhaal terug, maar het algemene beeld wordt hier nog maar eens duidelijk: God, JHWH, hier als een externe entiteit voorgesteld, is toch alleen werkzaam in de geschiedenis via mensen. Het is in de daden, door het leven van sommige mensen dat men zijn stempel in de geschiedenis herkent. En hoe dat juist gebeurt, hebben de bijbelschrijvers steeds opnieuw proberen verduidelijken: daar waar mensen opkomen voor verdrukten, voor slachtoffers, voor zij die verpletterd worden door storm en vuur, dat is het spoor van het goddelijke. Waarom zou dat nu anders zijn. Het is misschien een godsbeeld dat het ook nu nog kan doen, ook al beseffen we dat we steeds minder zinnigs kunnen zeggen over hoe dat dan juist gaat, dat werken van God in mensen. Maar misschien wel dat het er altijd geweest is en op de één of andere manier altijd zal zijn.
Het derde aspect is evident de clou van het verhaal. JHWH die zich manifesteert als een zachte bries, en daarmee een dubbele boodschap geeft: “Ik inspireer jou, ik geef jou adem, maar meer kan ik niet doen, het is aan jou, jij moet het doen, keer terug naar Damascus.” Maar ook: “De weg die je moet gaan is die van de weerloosheid, is niet die van het geweld.” De weg van lange adem, de bries die misschien eerst niet eens een blad van de boom doet vallen, maar die uiteindelijk wel de wereld kan veranderen, ook al zie je daarvan misschien zelf nooit het resultaat. Net zoals iemand die protesteert tegen het geweld van een ontkiemende oorlog nooit kan vermoeden of en wanneer er uiteindelijk een wapenstilstand komt, maar toch zijn protest verderzet. Of die enkele milieuactivisten die jaren geleden werden uitgelachen, en zie waar we nu staan.
Dat betekent dus concreet dat we mogen geloven en hopen dat het niet voor niets is dat we ons blijven kwaad maken, dat we blijven roepen, protesteren, dat we open of andere brieven schrijven, petities tekenen, dat we ons blijven afzetten tegen de afgrijselijke toestanden die in deze wereld bittere realiteit blijven, dat we ons blijven verzetten tegen alles wat onomkeerbaar of dood maakt. Weerloos verzet dat volgens sommigen allemaal niets uithaalt en de concrete slachtoffers er niet mee terugbrengt. Dit verhaal zegt me: “En toch is het de moeite waard”. Want het helpt minstens mensen wakker schudden, het helpt minstens menselijkheid vergroten, het is ongetwijfeld op de één of andere manier een steun voor die individuen die op het terrein de brokken proberen te lijmen. En we blijven er zelf wakker mee, we houden het gevaar af om weg te zinken in lethargie en cynisme. Het helpt ons om te zien dat we niet alleen staan, dat de groep van gelijkgestemden soms merkwaardig groot is en creatief en groeiend.
Het beeld van de zachte bries deed me ook denken aan wat Emmanuel Levinas “de kleine goedheid van het dagelijkse leven” noemt. Het is hier ooit al in een viering aangehaald, maar goed om opnieuw te herhalen. Hij beschrijft ze als “goedheid zonder getuigen, bescheiden, zonder triomf, gratuit, en juist daardoor eeuwig. Het zijn gewone mensen die haar verdedigen en ervoor zorgen dat ze zich telkens weer herpakt, ook al is ze volstrekt weerloos tegenover de machten van het kwaad. De kleine goedheid kruipt overeind, zoals een platgetrapt grassprietje zich weer opricht. Ze is misschien wel ‘gek’ – een ‘dwaze goedheid’ – maar ze is tegelijk het meest menselijke in de mens. Ze wint nooit, maar wordt ook nooit overwonnen!”. Misschien is dit wel een spoor naar het goddelijke, het eeuwige in ieder mens.”
Geen dwaas gedroom, want de mensengeschiedenis leert ons dat hoop die zo geboren wordt, geen loze illusie is. We hebben gezien dat na oorlogen, wapenstilstand komt, soms veel te laat, altijd veel te laat, dat na slavernij bevrijding komt, altijd veel te laat, maar onherroepelijk als maar genoeg mensen zich blijven verzetten en niet willen capituleren voor de machten van het kwaad, zoals Levinas ze noemt. Die hoop is geen ijdel dagdromen, maar stille overtuiging, gefundeerd vertrouwen.
Zingen we het Lied van alle dagen (Nooit hoorden wij andere stemmen dan de onze…
Woord en gebed van de aanwezigen
Inleiding op het tafelgebed
Aanwezige en onzichtbare God,
Soms wijst niets erop dat Gij met ons zijt;
Oorlogsgeweld, meedogenloze onmenselijkheid, angst, rampen, honger en ziekte beheersen het leven van miljoenen mensen.
Verbijsterd kijken we ernaar.
Zoals de profeet Elia,
Overvalt ook ons soms moedeloosheid:
Waar naartoe met deze mensenwereld?
Wat met ons eigen leven?
Toch geloven wij
dat Gij in de harten van alle mensen de kiem van uw liefde hebt gelegd,
zo wilt Gij ons met elkaar en met u verbinden,
ons tot één heilig volk maken.
Wij danken u voor de mensen die ons in menselijkheid zijn voorgegaan;
Wij denken aan onze geliefde doden en vragen u: wek in ons het beste van wat hen bezielde.
Gij hebt ons ook Jezus van Nazareth geschonken,
de mens in wie uw gerechtigheid en vrede tenvolle zichtbaar werden,
en die ons tot vandaag met hoop vervult.
Wij bidden u:
Wek in ons de gezindheid van Jezus, uw Zoon;
Maak dat ons hart geneest van angst en moedeloosheid,
Maak dat wij zelf hoopvol leven,
en ons metterdaad verbinden met wie, dicht of ver, lijden onder geweld.
En wij bidden voor deze gemeenschap en ieders intenties.
Geef dat uw Geest ons bezielt,
de Geest die tot het einde toe in Jezus van Nazareth leefde;
die Geest bidt in ons
en bindt ons aan elkaar
nu wij doen wat hij ons heeft voorgedaan.
Zingen we als tafelgebed: Gij die weet wat in mensen omgaat, aan drift, plezier, onzekerheid…
Onze Vader
Vredeswens
Communie
(met muziek uit een vredesconcert in Jeruzalem door muzikanten van diverse geloofsovertuigingen)
Slotlied
Vroeg in de morgen, donker was het nog, zijn wij gegaan, een keer, met niets dan in ons hart ‘Ik zal er zijn’
*
(foto: profetenkop in kathedraal Rouen, Guido Vanhercke)