Voordracht: Eindigheid en christelijk verrijzenisgeloof

Eindigheid en christelijk verrijzenisgeloof 

Hoe kijken bijbel en levensbeschouwingen naar onze eindigheid en hoe kunnen we daarmee omgaan?

door Ignace D’hert
Een simpele vraag waar we niet in 1 2 3 mee klaar zijn. Spreken over eindigheid is een complexe kwestie. Veel zaken komen er bij kijken. Zoals de vraag hoe wij omgaan met onze beperkingen en met die van anderen, hoe wij omgaan met groei en aftakeling, met ouder worden en anderen zien ouder worden, met dood en onze omgang daarmee, met verdriet en troost, hoop en wanhoop,   leven na de dood en het (on)vermogen om daarmee om te gaan. Het gaat ook over de cultuur waarin mensen leven, vroeger en nu, en hoe dat mede hun denkbeelden beïnvloedt. Het gaat over de betekenis van religie en/of levensbeschouwing, over het christelijk verhaal en de voortgaande interpretatie daarvan, enzovoort. Onvermijdelijk duiken ook vragen op vanuit onze huidige manieren van omgaan met levenseinde. Vragen mbt euthanasie en palliatieve zorg, enz. Te veel om allemaal te bespreken.

Ik vertrek vanuit een vaststelling bij gelegenheid van de evaluatie van onze vieringen. Bij het ter sprake brengen van ons gelovig zijn en onze inzet wordt tegenwoordig vooral de nadruk gelegd op de relevantie hier en nu van ons geloof. Die klemtoon is terecht. Toch dringt zich de vraag op of hierdoor een bepaalde dimensie niet onderbelicht blijft. Is er ook niet het aspect van toekomstgerichtheid, van een betekenis die boven het hier en nu uitgaat. Dat ons (een) toekomst is aangezegd? En hoe we daar zelf over denken. En of we daarover iets kunnen zeggen vanuit onze Bijbelse levensbeschouwing?

De huidige klemtoon op “hier en nu” is natuurlijk te verklaren. En wel als reactie op een vroegere visie die vooral de klemtoon legde op het leven na de dood als het allerbelangrijkste. Na de dood kwam namelijk het eeuwig leven dat voor altijd onbeschrijflijk geluk zou betekenen of onuitstaanbare pijniging. En dat zou ons als rekening gepresenteerd worden voor ons moreel/immoreel gedrag. Het perspectief op een leven na de dood gold voor velen als compensatie voor de miserabele omstandigheden waarin ze tijdens hun leven hadden moeten leven, en als bemoediging om lijden te aanvaarden en niet in verzet te komen tegen situaties van onrecht of uitbuiting.

De bevrijdingstheologie veroorzaakte binnen de christenheid een ware aardverschuiving.

De klemtoon keerde zich naar deze aarde. Naar ons leven hier en nu. Naar aandacht voor gerechtigheid en verzet tegen structuren die onrecht bestendigen. (Wat volgt tot en met punt 5 is een zeer schematische samenvatting van: van Bergen, Carolien, Verlangen naar onsterfelijkheid, Damon, 2002.)

Er zijn namelijk thema’s die de mens niet kwijt geraakt omdat ze te zeer vervlochten zijn met heel het leven en met de betekenis van onze inzet voor onszelf en voor elkaar. In het kader van ons thema vinden we in elk geval drie thema’s die blijkbaar onuitroeibaar zijn.

  1. De dood

Het houdt mensen bezig. Enerzijds: het lijkt het eindstation van een natuurlijk proces dat door de wetenschap steeds verder vooruit wordt   geschoven. Zie de gemiddelde leeftijd, de behandeling van voeger ongeneeslijke ziekten, de steeds nieuwe therapieën. Toch: dood hoort bij het leven. Anderzijds: vaak wordt de dood ervaren als vijand; vooral de voortijdige dood (anders dan de natuurlijke ouderdomsdood): het ontneemt de mens zijn toekomst, ze doet alles te niet en confronteert ons met de absurditeit en de futiliteit van het bestaan. In andere gevallen is de dood niet de vijand maar eerder een verlossing uit lijden.

Ondanks de onvermijdelijkheid van de dood blijft er de angst voor de dood, terwijl we rationeel beseffen dat het ons natuurlijk lot is.

  1. Plaats van de mens in het universum en de zin van het bestaan

Er leeft in mensen een verlangen naar duurzaamheid en zinvolheid. Duurzaamheid tegenover de vergankelijkheid : we staan in de tijd: we willen dit bestaan uitrekken. Jong van geest blijven, fit lichaam, gezond eten, sport doen, eeuwige jeugd bewaren. Vandaar kan ook het verlangen opduiken naar een bestaan voorbij dit leven. Naar een hemel of een plek om een goede tijd door te brengen. Ook bepaalde vormen van reïncarnatie sluiten hier bij aan.

Zinvolheid tegenover de futiliteit. Ook de vraag naar de kwaliteit van ons bestaan houdt ons bezig: is dit bestaan de moeite waard. Vind ik vervulling in mijn relaties, loopbaan, levensfilosofie, persoonlijke ontwikkeling, enz. Is er alleen de zin van het nu-moment of is er ook een “laatste zin”? Is ook verbonden met de vraag of er toekomst is. Hier kan de idee van een verder leven als verlangen opduiken. Dat lijkt zin te geven aan dit bestaan en wel een zin die dit bestaan te boven gaat. (hiernamaals, wereldgeest, ultieme werkelijkheid, doelgerichtheid van het bestaan, enz…)

Anderen poneren de zinloosheid van dit bestaan.

  1. Moraal

In verschillende levensvisies wordt een verband gelegd tussen de morele kwaliteit van het leven hier en nu en de gestalte van een hiernamaals. Beelden van hemel en hel zijn terug te vinden in verschillende levensvisies. Chinees boeddhisme bv. kent uitgebreide beschrijvingen van de kwellingen van de tien hellen die de zondaars te wachten staan voordat ze terug op aarde in een nieuw bestaan terugkeren. Schilders uit alle tijden putten zich uit in kleurrijke taferelen van hemel en hel. Plato benadrukt de verantwoordelijkheid door het cultiveren van de rede als het goddelijk element in onszelf. Reïncarnatie legt verband met karma. Moraal wordt in sommige visies gezien als afkomstig van een hogere macht, soms als intuïtie of als product van sociaal-culturele evolutie.

Er volgt een schematisch overzicht van enkele belangrijke levensvisies.

 

  1. Persoonlijk voortbestaan in een hiernamaals

In de christelijke traditie is dit een zeer vertrouwd beeld. Zowel in zijn positieve betekenis (eeuwig geluk) als in zijn angstaanjagende zin (eeuwige hellepijn). Tegelijk zien we dat de voorstellingen erg cultuurgebonden zijn. Veel hangt namelijk af van het mensbeeld. Zo stelt zich bijvoorbeeld de vraag naar de identiteit van de persoon. Wat is de kern van een menselijke persoon? Zijn lichaam, zijn geest, zijn ziel, zijn rede? Waar de helden van Homeros (800 BC) hun identiteit vooral zien in hun lichamelijke kracht en het verlies daarvan het onaangename van het verblijf in de onderwereld benadrukt, ziet Socrates juist in het verlies van de lichamelijkheid de mogelijkheid voor de rede om haar ware aard te onthullen. De helden van Homeros hebben angst voor de dood, Socrates (470-399 BC) ziet haar met verlangen en opgeheven hoofd tegemoet.

Vraag is dus: wat wordt onsterfelijk geacht? Het lichaam, de ziel of de geest, het bewustzijn ?

Gangbare opvatting is dat bij de dood lichaam en ziel gescheiden worden en dat de ziel voortleeft. Ziel is onstoffelijk, onsterfelijk (Plato (425-348 BC), Essenen)

En het lichaam? NT: de mens slaapt tot de dag van het oordeel. Wat dan met het lichaam op die dag? Paulus spreekt van een geestelijk lichaam, Augustinus van een engelachtig lichaam, Thomas ziet een hereniging van lichaam en ziel maar met een andersoortig lichaam geënt op het aardse.

Daaruit blijkt: het gaat om verschillende invullingen vanuit de behoefte van mensen aan een persoonlijk voortbestaan op een betere plaats, die gekenmerkt is door zin, rechtvaardigheid en de afwezigheid van dood en vergankelijkheid. Uit elke voorstelling spreekt een verlangen naar wat als het hoogst ideaal wordt gezien én een verlangen om daar zélf aan deel te hebben. Wat dat zelf uitmaakt is echter grotendeels individueel en cultureel bepaald.

Het is tevens aanleiding tot nogal uiteenlopende beelden over leven na de dood.

Theocentrische beelden: de rechtvaardigen leven in eeuwige eenzaamheid met God. God staat centraal. Er is een duidelijk contrast met dit leven op aarde. Zie Openb. 4.21 . Voortdurende lofprijzing van God. Of het lam dat aanbeden wordt dat centraal staat (Lam Gods).

Antropocentrische beelden: geïdealiseerd beeld van de wereldse omstandigheden (stad of tuin, eeuwige liefde man-vrouw, gezelligheid). God staat op de achtergrond of is zelfs helemaal van het toneel verdwenen. Ook in de renaissance zien we paradijselijke tuinen als beeld, geliefden die verenigd worden. In de 19e eeuwse Victoriaanse beelden zien we gezinnen in een natuurlijke omgeving, parken, keurige huizen, waar gezongen of gemusiceerd wordt. Ook zintuiglijke vermogens zullen blijven functioneren: de eeuwige bloemengeuren, de heerlijkheden van eten en drinken (niet voor Luther echter, want probleem van de ontlasting); seksualiteit is een heikel punt, ofschoon ook hierover verschillende meningen bestaan.

In de psychologie van de mens speelt de moraal als maatstaf een voorname rol. Er is sprake van beloning en straf. Een oordeel dat wordt geveld door God die zich niet vergist maar tegen wie men ook geen verhaal heeft. Het is tegelijk troostend en angstaanjagend. Dit beeld is duidelijk aanwezig in de ME. En waar het   geloof in onsterfelijkheid door nagenoeg iedereen werd aanvaard, is het toch niet zonder meer duidelijk wat men daaronder verstond. Vanaf de 17e eeuw neemt dit geloof af . Er zijn geen   filosofische argumenten voor te geven en de wetenschap zoekt de menselijke identiteit niet in de ziel of de geest maar in de hersenen.

 

  1. Reïncarnatie

De visie op R is niet eenduidig. Wijd verspreid in India, in Afrika, in het Westen soms in gesloten kringen (Griekse filosofen) en openlijk vanaf de 19e eeuw.

Verschillende visies op :

Karma.

“Karma” betekent het menselijk handelen en de effecten van dat handelen. Wordt al dan niet ethisch ingevuld. In Afrikaanse en Indiase voorstellingen speelt ethiek aanvankelijk geen rol, en gaat het gewoon over de overgang van een wereld vol lijden naar een wereld zonder lijden. De juiste begrafenisrituelen zijn bepalend voor een al dan niet probleemloze overgang naar een volgend bestaan. De verrichtingen van de nabestaanden zijn van beslissende betekenis. Pas in een later stadium wordt een verband gelegd tussen wedergeboorte en ethiek. Het (goed) gedrag is bepalend voor de overgang naar een van de twee rijken: hemel of hel. Bij Plato worden de wedergeboorten in eindeloze modellen besproken met de bedoeling de mensen te waarschuwen voor de gevolgen van hun gedrag. We vinden gedetailleerde beschrijvingen van de wedergeboorten. Bv. dranklustig mens komt terug als ezel, dictators als wolven, allerdomsten als vissen. Reïncarnatie biedt weinig troost, weinig verlichting voor de angst voor de dood, vaak is het een aanmoediging voor een ethisch leven.

Over het algemeen krijgt karma een ethische invulling. Verklaring voor bepaalde ziekten, gaandeweg nadruk op verantwoordelijkheid.

Individueel zielsprincipe en verantwoordelijkheid.

In hindoeïsme houdt men een persoonlijk levende entiteit, een individuele ziel die onvergankelijk is en de dood overleeft als vehikel van de karmische residuen en die overgaat van het ene lichaam naar het andere. In boeddhisme is geen ego als voortdurende eenheid die de samenhang tussen de opeenvolgende individuen vasthoudt. We hebben alleen ervaringen. Het zoeken naar een zelf mondt uit in egoïsme, gehechtheid en begeerte en daarmee in lijden. Zoals vuur dat voortdurend verandert, zo ook het bewustzijn: er is alleen een keten van bewuste momenten. Bewustzijn is een continu veranderende stroom waarin ieder moment anders is. Vandaar is er ook geen verlangen naar onsterfelijkheid in boeddhisme. Wat er toe doet is onze verhouding tot de wereld. Niet gehecht zijn aan het ik. Doel is het bereiken van vrijheid door helemaal aanwezig te zijn in de wereld, niet geleid door begeerten, gehechtheid of angst.

Tijd.

Lineair en cyclisch. Hindoeïsme, boeddhisme en pre-socratici: cyclische tijd naar het model van het cyclisch verloop van de kosmos als geheel.

Met Plato: lineair tijdsbegrip. Maakt een optimistische kijk mogelijk. Zal bepalend zijn voor de Europese ideeën over reïncarnatie in theosofie en antroposofie. H. P. Blavatsky, R. Steiner.

Theosofie: mengeling van Indiase terminologie en westers vooruitgangsoptimisme. Ieder mens heeft een kern die onsterfelijk is. De wereld is illusoir, al het stoffelijke vergankelijk, maar het werkelijke heelal is opgebouwd uit bewustzijn dat blijvend is. Leven op aarde is dat van een evolutie. De mens heeft een geest / ziel die thuis hoort in de onzichtbare geestelijke werelden. De geestelijke mens reïncarneert leven na leven naar een hoger plan.

Antroposofie: (Steiner) combinatie van vooruitgangsoptimisme , evolutie en eigen verantwoordelijkheid. Verschilt van Oosten door evolutie-idee. Reïncarnatie als proces naar altijd hogere niveaus, wordt positief gewaardeerd.

In sommige hedendaagse populaire vormen vindt men de christelijke beelden van leven na de dood te abstract en voelt men meer voor een optimistische visie waarin men dit leven kan voort zetten: het verzacht de verstoring van menselijk geluk door het perspectief op een nieuw leven met een vers lichaam. De nadruk ligt op het gelukkige leven, niet op de moraal. Niet ethiek maar therapie speelt de belangrijkste rol.

 

  1. Onsterfelijkheid voorbij tijd en dood

Dit is een filosofisch mystieke stroming die er van uitgaat dat er een absolute werkelijkheid bestaat, iets hogers dan de individuele mens, waaraan we kunnen deel hebben door een andere tijdsbeleving dan het zuiver na elkaar van de afzonderlijke tijdsmomenten. Deze idee vinden we in een of andere vorm bij Plato, Plotinos (3e), bij christelijke denkers als Eckhart (13e), Hildegard von Bingen (12e), Tillich (20e). Hier heerst de gedachte van een absolute realiteit die aanleiding geeft tot een “verticale onsterfelijkheid”. Eeuwigheid niet langer als horizontale onsterfelijkheid (een voort-duren na de dood) maar als ervaring van het goddelijke in het heden.

Centraal staat de mystieke ervaring: er is een hogere, absolute realiteit, die het individu kan leren kennen door een andere kennis dan zintuiglijke kennis of rationeel denken. In deze hogere realiteit bestaat een ander besef van tijd. Voortvloeiend uit de transcendentie van de tijd volgt een transcendentie van de dood. Het gaat niet over iets na de dood, maar eerder om een toestand van de geest. Het heeft te maken met schouwing, intuïtieve kennis. Daardoor krijgen we beter zicht op de werkelijkheid. Aanleunend bij boeddhisme. Door grondige oefening kan men in contact komen met deze realiteit. Ons diepste wezen is   identiek aan de absolute realiteit. Het gaat om het realiseren van het goddelijke principe in zichzelf.

Plotinos (203-270): het gaat om de mystieke ervaring van het een worden met de ultieme realiteit: het Ene. Het Ene is niet iets, staat buiten niets, is bij alles aanwezig, bron van het leven, bron van de geest, oorsprong van het zijnde, oorzaak van het goede, wortel van de ziel, goed, schoon, deugdelijk en rechtvaardig. Het Ene geeft de mens een plaats in het universum. Het Ene is bron van alles, het is een goddelijk principe waaruit eerst de geest emaneert, dan de wereldziel, dan de zielen van de mensen, dan het lichaam (de materie), als uiterste grens. Zin van het bestaan is de terugkeer naar de bron: angst voor de dood is onnodig.

Levensdoel is het nastreven van het goede, en er aan gelijkvormig te worden. Terugkeer van de ziel door schouwing: deze vereniging kan reeds tijdens dit leven bereikt worden. Het betekent een opgaan in het Ene: het “ik” heeft geen betekenis meer. Lichamelijke ervaring is onbelangrijk.

Tillich: Eeuwig leven is niet op te vatten in de zin van de lineaire tijd. Het gaat niet om een ”voortduren”. Eeuwig leven is de uiteindelijke bevrijding van de positieve kant van het bestaan. Dat gebeurt continu. Eeuwigheid is een kwaliteit die soms in het huidige leven ervaren wordt, en niets te maken heeft met een leven hierna. Het eeuwige is altijd aanwezig in het menselijke individu en in alles wat bestaat.

“Symbolen zoals leven na de dood, onsterfelijkheid, reïncarnatie en hemel zijn gevaarlijk inadequaat, (omdat ze mogelijks een letterlijke interpretatie suggereren) hun dramatische kwaliteit een naïef literalisme stimuleert. De taal die gebruikt wordt om eeuwig leven te beschrijven is symbolisch en moet niet worden opgevat als een beschrijving van plaats”. Tillich)

Het symbool van eeuwig leven en van hemel is belangrijk, maar als mysterie. Ook de belofte van eeuwig leven, maar niet in de betekenis van een bestaan dat voortduurt na de dood. Eeuwig omvat (voor Tillich) de vervulling zowel van de geschiedenis als van het individu .. . Het eeuwig aanwezige doeleinde verheft de positieve inhoud van de geschiedenis in de eeuwigheid en sluit op hetzelfde moment het negatieve buiten. Eeuwig leven is de uiteindelijke bevrijding van de positieve kant van het bestaan. Het symbool van het laatste oordeel kan worden opgevat als de bevrijding van de positieve in het bestaan van het negatieve. Dit gebeurt continu: er is een continue overgang   van het tijdelijke in het eeuwige, waarin het negatieve verdwijnt en het positieve bevrijd wordt. Eeuwig leven betekent dat de vreugde van vandaag een dimensie heeft die het tijdelijke overstijgt. (dixit Tillich).

 

  1. De dood als einde

Onsterfelijkheid is een fabel. Ze is helemaal niet nodig om goed te leven. Er is alleen dit leven. De ziel wordt door sommigen nog wel aanvaard, maar als sterfelijk voorgesteld. We moeten niet proberen de kwantiteit te vergroten maar de kwaliteit. Verschillende filosofen scharen zich achter deze stelling: zowel in de oudheid (Epicurus: 341-270 BC: Alles bestaat uit atomen. Staan ze in een bepaalde verbinding, is er leven. Ontbinden ze zich, dan is er niets meer. Ons leven is begrensd door geboorte en dood, meer is er niet. Het gelukkige leven staat centraal. Het komt er op aan pijn te vermijden en te genieten waarbij de goede maat belangrijk is: hedonisme is geen losbandigheid), als de moderne tijd (Michel de Montaigne : 1533-1592): de dood is onvermijdelijk. We moeten leren waardig te sterven – typische renaissance stijl. Je moet je leven in gewicht uitbreiden, niet in lengte, de verlichting (David Hume: 1711-1776: pleit tegen de onsterfelijkheid van de ziel) als de nieuwste tijd ( S. de Beauvoir, A. Camus … 20e eeuw). De boodschap luidt: je leeft maar één keer. Soms spreekt men hier van “extatische belevingen” als een soort “ervaringsonsterfelijkheid”. De eigen ervaring staat centraal. Geen plaats voor transcendentie. Hangt samen met een naturalistisch en materialistisch wereldbeeld, in aansluiting bij het wetenschappelijk wereldbeeld van de 17e eeuw.

 

  1. Onsterfelijkheid via de ander

Uitgangspunt: wanneer de invulling van het “zelf”, het “ik”, ten dele wordt overgedragen aan een ander, blijft er (na mijn dood) “iets” van mij achter bij die ander. Door een brug te slaan tussen wat ik “mij” noem en de biologische, culturele of persoonlijke elementen die na mijn dood overblijven kan “ik” voortleven na de dood van mijn lichaam. Men spreekt zowel van biologische onsterfelijkheid: iets van mij leeft verder in mijn kinderen, via mijn genen.

Er is ook sociale onsterfelijkheid. Kunstenaars, schrijvers, gekende persoonlijkheden worden herinnerd na hun dood. Ook gewone mensen. Ofschoon deze vorm van voortleven erg kwetsbaar is. Het is helemaal afhankelijk van anderen. Mensen willen de dood overleven door wat ze hebben voortgebracht. Of het geeft hen houvast om het verlies van een geliefde te overleven. ‘Identiteit’ wordt hier op een eigen manier ingevuld.

Niet meer de geest of de ziel geldt als wezenskenmerk van de persoon. De mens als een verhaal met anderen samen. Het “zelf” is geen abstract afgezonderde ziel. Het zelf is fluctuerend: er is geen innerlijke kern die bestaat los van anderen of van de samenleving en de natuur. Wat de identiteit van een mens uitmaakt is een voortdurend fluctuerend netwerk van relaties. In die zin zijn er ook betekenissen die na de dood verder leven. Zo zijn er ook richtinggevende herinneringen die ons met die persoon blijvend verbinden. Zo leven mensen ook na hun dood verder : niet alleen door hun genen maar ook door hun “memen”. Bedoeld zijn de sociale en culturele producten die bij deze persoon horen. Waarvan ze misschien eminente dragers geweest zijn. Misschien bewegingen op gang hebben getrokken, een voorbeeldfunctie hebben gehad. Soms blijven ze lang na hun dood nog inspiratiebron voor volgende generaties. (William James, Gabriel Marcel.)

 

  1. Bijbelse visie

Verrijzenisgeloof is niet als een meteoor uit de lucht komen vallen, maar heeft een voorgeschiedenis in de joodse geloofsontwikkeling. Gedurende eeuwen is er geen perspectief op een leven na de dood. Dood hoort bij het leven. Na de dood gaat men naar de onderwereld (sjeool). Dat is niet begerenswaardig. Daarom hoopt men lang en gelukkig te mogen leven op aarde. Lang en welvarend leven werd als gunst/beloning van God gezien voor een deugdzaam leven. Het gangbare mensbeeld speelt hierin een belangrijke rol. Men is deel van een familie, een clan waarvoor men verantwoordelijk is en waardoor men gedragen wordt. Vandaar het bijzondere belang van nakomelingschap. (zei bv. de leviraatswet).

Wie voortijdig sterft of veel ongeluk tegenkomt moet ergens in de fout gegaan zijn. Gods goedheid en rechtvaardigheid staan immers vast. Het is het dogma waaraan niet kan getwijfeld worden. Toch klinkt het gaandeweg sterker door als probleem, zodat dit dogma barsten en scheuren begint te vertonen. Dat zal vooral het geval zijn na de ballingschap. Omdat we van dan af aan joodse mensen verspreid leven over de wereld (Babylonië, Egypte, Perzië, etc.). De focus verschuift naar de persoonlijke beleving. Hoe kan men een goede jood zijn “in den vreemde”? Persoonlijke verantwoordelijkheid en redelijkheid winnen aan belang. Het is niet toevallig de tijd van de zgh. Wijsheidsliteratuur. Hoe een “wijs” leven leiden ? Ook wanneer de tempel en wet veraf zijn? Heel wat zaken worden opnieuw geïnterpreteerd. De vaste band tussen wetsgetrouwheid en persoonlijk geluk/ongeluk blijken niet langer te kloppen en worden ook in die zin ter sprake gebracht. Zie Job, Spreuken, Prediker. Later is er de invloed van de Helleense overheersing die tot een regelrecht conflict zal leiden.

Duidelijk is dat de eigenheid van deze geloofsgeschiedenis te maken heeft met een uitdrukkelijke betrokkenheid op déze geschiedenis. Daarin tekent zich een “eigen” spoor af. De ontdekking van de joodse god is anders dan de goden. Dit eigen karakter is echter van recente datum. Het historisch verhaal zoals het thans voorligt in de Bijbelse teksten dateert van ergens omstreeks 400. De historische betrouwbaarheid van alles wat hieraan voorafgaat is flinterdun. Tot deze tijd is er nauwelijks iets bijzonders in Israël. Het is zoals andere volkeren. Hun geloof is polytheïstisch. Ze vereren goden die staan voor vruchtbaarheid. Ze brengen offers op vele plaatsen in het land. Er is geen sprake van een groot politiek verhaal. Het is maar in de 6e eeuw wanneer de grootmachten aan het inzakken zijn dat ze denken een rol te kunnen spelen op internationaal niveau. Daarin kadert een tendens van centralisatie waarbij godsdienst kan helpen. Centralisatie van de cultus dus op één plaats: in de tempel te Jeruzalem, ethnische zuivering: gedaan met de gemengde huwelijken. Even lijkt het of ze een rol van betekenis kunnen spelen. Tot de Babyloniërs zich opnieuw roeren en de Judeese pretenties aan diggelen slaan. Volgt de deportatie naar Babylon. Een tijd van bezinning en inkeer. Terug gekeerd is het gedaan met het koningschap. Dit is één van de fundamenteel nieuwe inzichten van het soort samenleving dat vanaf die tijd wordt nagestreefd. Men neemt afstand van het gangbare oriëntaals model. Afstand van een koningschap dat met zijn entourage de superlaag vormde tegenover een grote meerderheid van slaven en onvrijen.

Vooral tijdens de ballingschap intensifieert zich de kritische reflectie. De vroeg-profetische boeken geven dit duidelijk te kennen. Het koningschap is een verleiding : 1 Samuel 8; 2 Samuel 7. Van hieruit ontstaan allerlei verhalen die dit plastisch illustreren. Bijvoorbeeld het verhaal van de uittocht uit Egypte, het slavenhuis. Het is creatie als duiding van hun geschiedenis en als geloofsmodel. “Nooit meer terug naar Egypte” is de bij herhaling gehoorde roep tijdens de tocht door de woestijn. Het is het motto van de joodse spiritualiteit. Kenmerkend voor de beweging die het bestaan typeert van na de ballingschap. En daarmee samenhangend een totaal nieuwe maatschappelijke ordening van gelijkheid en autonomie. Daarom “bestaat” die god niet. Die hoort absoluut niet thuis in het rijtje van de andere goden. Daarom ook het beeldverbod. Alleen een radicale wereldrevolutie kan beantwoorden aan die Naam. Vanuit dit gezichtspunt wordt dus geschiedenis herschreven.  

Abraham. Bij hem begint het verhaal. En wel met de veelzeggende oproep : “Trek weg …” (Gen. 12, 1).

Het begint met aangesproken worden. Dat opent de ruimte van de menselijke vrijheid die tegelijk de ruimte is van de verantwoordelijkheid (“…naar het land dat ik u wijzen zal”). Abraham moet afstand nemen van al die goddelijke gestalten waardoor hij omringd wordt maar die hem tevens beletten om voluit te leven. Hier is geen noodlot die het bestaan beheerst. Geen aristocratische bovenlaag waar de geschiedenis wordt bepaald. Maar een samenleving van gelijken.

Wegtrekken uit een sfeer waar mensen aan de hand van rituelen deel hopen te krijgen aan de lotgevallen van de goden.

Wegtrekken uit een wereld waar seksuele vruchtbaarheid vergoddelijkt werd. Gen. 17, 17. Ook hier is het verhaal van Exodus 32 (verering van het gouden stierkalf) veelzeggend.

Op weg naar een God van het verbond. Een god is niet past in het pantheon der goden. Die niet te zien is, niet te vatten. Die niet te manipuleren is, niet om te turnen door offers. De weg die gegaan moet worden is een “atheïstische”. Op weg gaan met een god die anders is dan alle bekende goddelijke gestalten. Een god die hij leert kennen als een roepstem in het gebeuren.

Mozes. Hij wordt geconfronteerd met de onderdrukking van zijn volksgenoten. Daarin beluistert hij een stem die hem uitdaagt weg te trekken. Op te staan uit deze situatie van onmenselijkheid. Van hem wordt overgave gevraagd aan die onbekende God die hem verantwoordelijk stelt. In het gaan van die weg leert hij dat die stem betrouwbaar is. Opstanding betekent hier heel duidelijk overgave aan een onbekende toekomst.

Egypte – woestijn – land vormt een drieluik. De twee zijpanelen richten alle aandacht op het middenpaneel. Menszijn als een weg door de woestijn. In geen geval terug naar het doodse Egypte, maar blijvend op zoek naar het land waar het goed wonen is voor allen. Het drietal Egypte – woestijn – land is een symbool om aan te geven dat het symbolisch geëvoceerde levensideaal overal kan gebeuren. De drie gestalten zijn overal mogelijk. De focus is echter de woestijn. Als symbool van de weg die toekomst heeft. Hier leert men namelijk samenhorigheid en verbondenheid, hier wordt de Tora in praktijk gebracht. (Ex 15-16). Woestijn is de grote leerschool in ware menselijkheid. Er is maar leven waar mensen het delen met elkaar. Er is maar toekomst waar mensen het opnemen voor elkaar. Telkens weer moet die leerschool van de woestijn ingeprent worden.

Ballingschap. (6e eeuw BC) Hier komt het scheppingsgeloof tot zijn volle wasdom. Het scheppingsverhaal kijkt niet naar het verleden maar naar de toekomst. Tegen de Babylonische scheppingsmyhte in belijdt de joodse gemeenschap dat niet Mardoek (Babylonische scheppergod) aan de oorsprong staat, maar JHWH. Hij roept met zijn woord alles tot leven. En het eerste woord dat hij spreekt luidt: er moet licht zijn. En er was licht. Door de scheiding die God aanbrengt tussen licht en duisternis. Dat is in eerste instantie van toepassing op de historische situatie van het volk. Uit de chaos waarin ze zich bevinden worden ze bevrijd door het scheppend woord van God. Hij roept zijn mensen terug naar het land. “Wij zullen zingen, lachen, gelukkig zijn” (Ps 126). De ballingschap is tijd van loutering. Niet de politieke ambities van de Babyloniërs zal model staan voor onze toekomst, maar een samenleving volgens de Tora. Het is de verbondsgedachte die leidende idee is en die grond is voor het scheppingsgeloof.

Makkabeese opstand. Wanneer de hellenistische cultuur (vanaf 3e eeuw BC)het joodse geloofsgoed onder de voet dreigt te lopen, komt er reactie. Vanwege Judas de Makkabeeër. Hij en zijn familie kan het niet hebben dat hun god JHWH met voeten getreden wordt. Ze zijn bereid gewapenderhand in verzet te komen en deinzen niet terug bij dreigende foltering of dood. Ze geloven in de macht van JHWH die aan de gestorven trouwe gelovigen een nieuwe schepping zal voltrekken. “Opstanding van het lichaam” heet dat. Ook hier is de verbondsgedachte de bedding waarbinnen dit opstandingsgeloof gestalte krijgt. Opstanding betekent terugkeer naar dit leven op aarde voor de rechtvaardigen en martelaren.

Eschatologie en apocalyptiek

“Er komen andere (betere) tijden”. Het is de constante overtuiging en levende hoop van de joodse gemeenschap. Ze zijn er van overtuigd dat God hierin een belangrijke rol speelt. En dat het al dan niet komen van die betere tijd wezenlijk te maken heeft met hun trouw aan het woord van God. Er staat in de toekomst een nieuwe tijd te gebeuren. De profeten houden dit vertrouwen levend en roepen het volk op daar nù reeds gestalte aan te geven. Er komt hoe dan ook “een nieuwe tijd”. Er is sprake van de “dag van God”. Die ligt ergens in een verre toekomst, maar daar zijn we naar op weg.

Deze eschatologische spanning wordt bijzonder acuut in de tijd van de Makkabeeën. Dan maken we ook kennis met de apocalyptiek. Een genre literatuur dat vooral de bedoeling heeft de mensen moed in te spreken, niet te wanhopen. Want als een gelukkige toekomst binnen de geschiedenis niet mogelijk lijkt, zal God ingrijpen voor een nieuwe schepping. Het “einde” van de wereld is nabij. Er komt een “nieuwe” tijd. Gedaan met de spot die wordt gedreven met ons geloof. We kijken met vertrouwen uit naar de Komende. Naar de dag des oordeels. De tegenwoordige verdorven wereld zal vervangen worden door een koninkrijk van rust en vrede waarin de mensen met elkaar samenleven. De apocalyptici verwachten een kosmische catastrofe die naar hun mening onvermijdelijk en nabij is. Boek Daniël, Henoch, Testamenten van de twaalf patriarchen, 4 Ezra, Baruch II, enz.

De profetische visie gelooft in een historische eschatologie (binnen deze geschiedenis). Apocalyptiek in een transcendente eschatologie (buiten en na de geschiedenis)

Daniël spreekt van een lang leven op aarde dat alleen geldt voor de rechtvaardigen, de goddelozen worden overgeleverd aan de eeuwige schande. Eeuwig bij Daniël betekent : heel lang (verwezen wordt naar de leeftijd van de patriarchen die voor de zondvloed leefden).

2 Makk: spreekt over eeuwig leven als transcendent: verschillende duidelijke allusies op een lichamelijke verrijzenis nà dit leven. Er wordt ook gebeden voor de rechtvaardige overledenen, voor het geval ze ergens tekort geschoten zijn.

Het boek Wijsheid spreekt van de onsterfelijkheid van de ziel waaraan alleen de rechtvaardigen zullen deel hebben.

Nergens in OT is er sprake van een algemene verrijzenis. Verrijzenis heeft uitsluitend positieve betekenis. De context geeft duidelijk aan dat dit geloof geen vlucht is uit de actualiteit, het is er veeleer intens mee verbonden.

Apocalyptische literatuur biedt absoluut geen samenhangende visie. Wél verschillende beelden over toekomst. Bv. eerst zal het volk verzameld worden en dan pas komt de opstanding van de rechtvaardigen; of: de aarde zal zelf veranderen, want er komt een nieuwe wereld van boven; of er komt eerst een messiaans rijk op aarde en pas later een hemels rijk dat eeuwig is.

In de apocalyptiek is sprake van een algemene verrijzenis die ook als vergelding gezien wordt. Hel en hellevuur zijn dichtbij. Er is dan ook een tussentijd tussen dood en opstanding: tijd van straf en vuur voor de goddelozen en een aangename tijd voor de rechtvaardigen.

Jezus van Nazareth.

“Gods komen is er reeds”. Het rijk Gods is midden onder u, zegt Jezus. Niet zoals de apocalyptici het verwachten met kosmische tekenen aan hemel en aarde, niet zoals de Zeloten het willen forceren met geweld, ook niet zoals de Farizeeën met de nauwgezette beleving van de Wet, maar met daadwerkelijke nabijheid van mens tot mens, met recht voor de armen, mededogen voor de treurenden, gerechtigheid voor rechtelozen, eten en drinken voor iedereen, troost voor de bedrukten. Het gaat ook niet over een wereld die na dit leven komt. Zijn verkondiging staat gericht op het hier en nu met een openheid naar wat nog uitstaat. Als aanklacht tegen onrecht en als belofte van een nieuwe wereld hier en nu.

Jezus wordt uiteindelijk veroordeeld en gekruisigd als godslasteraar.

In kringen van vrienden en leerlingen is de paniek duidelijk voelbaar. Maar ook keren ze kort na zijn dood terug bij elkaar en blijven ze hun trouw aan hem belijden. Hij was werkelijk een profeet. Hij heeft ons de hele traditie op een nieuwe geloofwaardige manier doen ervaren.

Verrijzenisgeloof

Wat kunnen we reconstrueren? De leerlingen zijn blijven samenkomen na zijn dood, en in dit samenkomen en het gebruiken van de maaltijd in de gedachtenis van Jezus hebben ze een voordien en een nadien beleefd rond dezelfde Jezus. Rituele tafelgemeenschap speelt hierin een belangrijke rol. Het gaat vermoedelijk om een samen komen in semi-private ruimtes waar een tafelritueel plaats vindt zoals het ook reeds gebeurde voor Jezus’ dood. Jezus eet met zijn meest intieme leerlingen en onderricht hen. Dit soort samenkomsten zien we terugkeren bij de intense religieuze Jezuservaringen na zijn dood.

Het gaat om een nieuwe aanwezigheid van Jezus te midden van zijn leerlingen na zijn dood (Lc 24,28-31; Jo 21,12-13; Hand 10, 40-41). Het is wellicht bij zo’n maaltijd dat Jezus zijn tempelkritiek toelichtte. Deze tempelkritiek plaatst hem in de grote profetische traditie (Amos 5,21;Jer 7,4;Zach 14,21). Deze combinatie: rituele maaltijden, gekoppeld aan de tempelkritiek die Jezus profetische allures geeft, brengt de participanten aan de maaltijden in een gemoedstoestand die hen openstelt, na zijn dood, voor intense religieuze ervaringen waarin Jezus zelf een plaats tussen hen inneemt. Aldus wordt een persoon ervaren in zijn uniciteit als bindende factor tussen de periode voor en na zijn dood. Vervolgens is het de visie op de geschiedenis en op de wereld die nadien vanuit een nieuw licht gezien wordt, met een blijvende invloed op veel mensen en op de wereld.

De oudste geschreven tekst die over de verrijzenis van Jezus spreekt is 1 Tess 4,14: “Wij geloven: Jezus is gestorven en opgestaan”. Heel sober, zonder franjes. Paulus heeft de historische Jezus niet gekend en schrijft ook niets over zijn historische optreden. Het is dan ook interessant dat hij, als oudste bron, in zijn berichten over Jezus’ verrijzenis verwijst naar rituele maaltijden. 1 Kor 10,16-18.20;11, 17-34: er is sprake van een golf van intense religieuze ervaringen en interpretaties. Bij Paulus in 52 AD is er geen sprake van een leeg graf noch van verschijningen.

Bijna 20 jaar later: Marcus, 16, 1-8: het lege graf. De boodschap van de engel: hij is verrezen. Hij is niet hier. Het zijn vrouwen aan wie de engel dit mededeelt. Ze moeten Jezus niet in zijn graf zoeken, maar in Galilea. En de sacrale ruimte van het graf staat open. Het sacrale is vanuit het graf binnen gevloeid in het profane; en valt niets meer in een graf te zoeken.

Als Jezus de Heer is, betekent dit dat hij voortaan “bij God” is, “in God”, “deel van God”. Volledig opgenomen in Gods licht en van daaruit het duister in het hart van de mensen verdrijft. Jezus is de rechtvaardige die weer opgestaan is (zie Daniël en Makk). Hier sluit Paulus bij aan. In zijn farizeïsche traditie werd de verrijzenis van de rechtvaardigen in het vooruitzicht gesteld. In zijn ogen wordt met Jezus de globale verrijzenis van de hele wereld ingezet. Daarom: het einde van de wereld is nabij. Vandaar zijn ijver. Paulus spreekt van de verrijzenis van Jezus als een verrijzenis van tussen de doden. (1 Ko 15, 20;Fil 3,11;Mt 27,52-53) zie ook Daniël 12,2; 2 Makk; Testamenten, enz. Dit is het geestelijk klimaat van waaruit de Jezusgetrouwen Jezus’ verrijzenis ervaren en van waaruit iemand als Paulus over de verrijzenis schrijft.

Andere verhaallijn: verschijningen gekoppeld aan rituele maaltijden: Emmausgangers, Thomas, Petrus en C° aan het strand.

Er is historisch gezien een moment geweest waarbij sommige volgelingen van Jezus verkondigen en ervaren dat hij is opgestaan. Dit wordt uitgedrukt in beelden die spreken van een ongelooflijk vertrouwen en van een grote hoop. Ze ervaren de aanwezigheid van Jezus, nu anders dan vroeger, ze voelen de kracht die hun leven verandert, en een zending onder de mensen naar Jezus’ voorbeeld. Het gaat niet om een droom. Deze ervaringen moeten duidelijk vroeger zijn dan 1 Tess (52), tussen 33 en 40.

 

Perspectieven

*   Er dient een fundamenteel onderscheid gemaakt tussen “geloven in” en “geloven aan/dat”. “Geloven in” is wezenlijk van de orde van de overgave: “ik geloof in jou” : ik waag me aan jou. Dit gaat niet over een “stand van zaken”: wat stellen we vast? Het gaat veeleer om een existentiële overgave aan iets of iemand waarin ik niet alleen veiligheid, geborgenheid en houvast vind, maar waardoor ik gegrepen ben, waardoor ik geraakt ben omdat het me in mijn diepste zelf grond onder de voeten geeft en een zinvol levensproject. “Ik geloof in Jezus/God die me roept” spreekt me aan in mijn diepste levenszin. Dat ik mag opstaan voor een leven in zijn geest. Dat ik me situeer in de droom die Jezus bezielde. Geloven in de “waarheid” van deze manier van mens zijn.

Dit is iets anders dan “geloven aan”. Geloven aan het bestaan van God, aan engelen en duivelen, aan de onfeilbaarheid van de apus, aan de maagdelijkheid van Maria, aan de drie goddelijke personen, enz.

*   De grote lijn van de Bijbelse geschiedenis is er één van vertrouwen in toekomst. God wordt ervaren als een stem die mensen doet ingaan op de lokroep van een betere toekomst. In die zin is de wezenlijke rode draad van de Bijbelse geschriften er één van vertrouwen in God die mensen toekomst aanzegt. Hierin ligt een grondvertrouwen dat ook vandaag als dragende kracht kan ervaren worden. Het zegt iets van een grondvertrouwen in het leven dat hoe dan ook en ondanks alles de moeite waard is. Gedragen door geloof en hoop. Ook binnen de geschiedenis hebben we geen zicht op de gunstige doorwerking van onze inspanningen. Al onze inspanningen kunnen worden teniet gedaan door een volgende nietsontziende dictator voor wie een mensenleven geen of nauwelijks waarde heeft. Toch blijft het waar dat “waar het visioen ontbreekt, verwildert het volk” (Spreuken 29, 18).

*   R. Lenaers gelooft in een positieve groei naar meer menselijkheid waardoor mensen mede gestalte geven aan het oermysterie dat we God noemen en dat zich in de evolutie van de kosmos en de geschiedenis steeds duidelijker laat zien als liefde. Hij ziet de mensheid niet als toevallig samenraapsel van allemaal losse individuen, maar alle mensen samen als wezenlijk met elkaar verbonden, als een grote eenheid.

We zijn niet los te denken van al wat leeft en van hetgeen in de tijd voor ons is gebeurd aan ontwikkeling en wat nog uitstaat in de toekomst. Dit universum is niet los te denken van het goddelijke oerwonder. De “ultimate reality”. Dat oerwonder is Geest, en het bewaart alles wat wordt en wat geworden is en worden zal, want het is en blijft dat alles. Daarom kan men het wagen te zeggen dat het in elk van die talloze mens-vormen naar meer bewustzijn en vooral naar meer liefde stuwt, dat iedere mens een poging is van de “ultimate reality” om zich verder uit te drukken, zich te openbaren.

Lenaers verwijst hierbij naar een beeld van D. Sölle. We ontstaan uit het Oerwonder God als druppels die door verdamping uit de zee ontstaan en we vallen bij onze dood in die zee terug, maar verrijken die zee door wat intussen in ons gegroeid is aan liefde. Allen dragen bij aan die verrijking, de een meer, de ander minder. En allen delen we dan ook in al het goede van de anderen. Beelden mag men niet onder te zware druk zetten, door ze op elk punt te willen confronteren met de werkelijkheid. Dan gaan ze gewoon stuk. Hun functie is ons hart en ons oog te openen voor iets dat we met onze begrippen niet adequaat kunnen uitdrukken.

*   Dat vraagt (dixit Lenaers) dat we het belang van ons persoonlijk voortleven na de dood relativeren. Er zijn immers belangrijker dingen dan dat wij eeuwig zouden leven. Israël kan als model functioneren van deze relativering. Het zocht Gods aangezicht , d.i. de ontmoeting met hem in dit leven. Niet in een eeuwig leven nadien. Daaruit zouden we kunnen leren dat ook wij alleen maar moeten zoeken naar verbinding met, het opgenomen worden in die zee van het Oerwonder, wiens wezen liefde is. (Teilhard sprak in dit verband van : se décentrer). We komen in de buurt van het Nirwana van het boeddhisme: het uitwaaien van de begeerte als eindpunt.

De hemel moet dus niet zozeer betrekking hebben op mijn eeuwig geluk, als wel op een verdere uitbouw van de zelfuitdrukking van God. Dit veronderstelt een zelfloze houding. We achten Gods verlangen belangrijker dan onze eigen persoon.

*   Een christelijke duiding kan naar Jezus verwijzen als degene die zich verbonden wist met het oerwonder van de liefde dat zich naar alle mensen uitstrekt. Dat hij verrezen is betekent dan dat de kracht die hierin zichtbaar werd van hem blijft uitgaan naar allen die zich open stellen voor zijn geest. Hierin kan men dan ook de bestemming zien van de mensen als individuen en van een geloof in de toekomst van de geschiedenis: dat we steeds meer vervuld worden van die liefde.

 

Tot slot

Het is een opgave de eigen eindigheid te leren aanvaarden. We zijn eindige, sterfelijke wezens die niet gemaakt zijn om altijd te leven. En toch. Daartegen in ervaren we ook een aarzeling. Is het dan zomaar amen en uit? Het lijkt zo onrechtvaardig en onbarmhartig. Mogen we dan toch niet stilletjes onze hoop aan het woord laten. Een hoop die ook op enkele grafzerken te zien is waar sommige mensen een “tot weerziens” laten schrijven. Sommigen zullen dit gewoon afwijzen, maar de vraag die hieronder schuil gaat kan gesteld worden!

Niemand kan zeggen dat de hoop van mensen die blijkt uit dit “tot weerziens” onwaarachtig is. Wat mensen in hun hoop ook zeggen: “tot weerziens, God zal de doden opwekken, onze tranen zullen gedroogd worden,” – het is een spelen met hoop. Het zijn parafrases van de hoop dat het leven geborgen is en dat mensen met hun dood niet in een ijzingwekkende afgrond storten. Is ook de idee van de onsterfelijkheid van de ziel niet zo’n dansen op grond van verwachting. Misschien zijn er betere manieren van omgaan met de hoop. Maar mensen gaan met hun hoop en met hun taal tot het uiterste. Misschien deel je die hoop niet. Maar je kan de hoop van anderen niet afwijzen als leugen of onzin!

Vrede hebben met onze eindigheid is een opgave. Maar er is ook een protest tegen het onrecht dat ons doet revolteren tegen deze universele democratie. Waarom zou die vrouw in Bolivië, Ethiopië, of waar ook, die alleen en in armoede op het land leefde en toen uit vertwijfeling rattengif heeft ingenomen, eigenlijk tevreden moeten zijn met haar eindigheid. Waarom moeten jonge mensen en zelfs kinderen die gedwongen worden tot militaire dienst en die op hun 18e of 16e door granaten worden verscheurd, tevreden moeten zijn met hun eindigheid? Waarom zouden de slachtoffers van de oorlog in Servië, van de genocide in Rwanda tevreden moeten zijn met hun eindigheid?

Misschien kunnen mensen wier leven zich in gunstige omstandigheden heeft afgespeeld in een soort stoïcijnse gelijkmoedigheid hun dood als einde aanvaarden. Maar hoeveel zijn er dat? Er zijn namelijk vooral mensen aan wie het geluk helemaal voorbij gegaan is.

Natuurlijk beschouw ik eeuwig leven niet als het tot in de tijdelijke oneindigheid gerekte leven. Ik kan niet zeggen wat ik daaronder versta. Ik kan alleen maar luisteren naar de hoop die mensen uit hun geloof putten en die spreken over geborgenheid in Gods hand, die tastend vertrouwen dat het leven niet in een ijzingwekkende afgrond stort. Meer weet ik ook niet, maar minder wil ik ook niet zeggen. Tegen de beelden van eeuwig leven, van de onsterfelijkheid van de ziel en van de opstanding van de doden zal ik pas in verzet komen als het beelden van valse troost zijn, als daarmee het huidige leven in zijn waarde wordt aangetast.

 

Ignace D’hert

foto: Père Lachaise (G.Vanhercke)

*

Literatuur:

LENAERS, R., Op verkenning in een nieuw land, Pelckmans, 2011.

LEMAN, J., Van totem tot verrezen Heer. Een historisch-antropologisch verhaal, Pelckmans,2014.

KUITERT, H., De dood de baas, Ten Have, 2006.

VAN DE WALLE, A.R. Tot het aanbreken van de dageraad, Altiora, 1981.

TGL, Over de grens van de dood. Geloven in een eeuwig leven en de dood, 2013/6