VIERING: DE STEEN WEGROLLEN (2) – EERBETOON HUUB OOSTERHUIS

Dominicus Gent

Viering van zondag 23 april 2023

DE STEEN WEGROLLEN… (2)
Met eerbetoon aan Huub Oosterhuis

 

Van harte welkom op deze tweede zondag na Pasen: aan de mensen hier in de kerk en aan de gemeenschap online. Deze viering is de tweede in een reeks van 3 over ‘het leven mogelijk maken’. Als beeld daarvoor gebruiken we de weggerolde steen.

Vorige week ging het over het begin van de Jezusbeweging, en mensen als Stefanus, voor wie een nieuwe lezing van de Thora in het spoor van Jezus de enige levengevende weg is. Ondanks de tegenstand gaan zij door en velen met hen.

Vandaag laten we ons inspireren door de engel die mensen toespreekt bij het lege graf waarvoor de zware steen is weggerold. Het is een ingrijpende ontmoeting die verandering aankondigt en de weg naar nieuw leven opent. Zulke engelen kruisen ons pad tot op vandaag. We ontmoeten ze in de zorg om de zieke en gekwetste en dakloze mens. We ontmoeten ze evenzeer als we in de geseculariseerde wereld zoekend en tastend op weg gaan naar God en wat heilig is. Vandaag staan we stil bij zulke ontmoetingen.

En we willen in het bijzonder het leven van Huub Oosterhuis herdenken. De man, die ons een schat aan liedteksten schonk, die een nieuwe religieuze taal aanboorde – niet versteend, maar geaard in het leven hier en nu- waaraan onze vieringen veel te danken hebben. En wie beter dan Bernard de Cock, prior van de Brusselse Dominicanen, die hier vele jaren cantor en voorganger was, om ons voor te gaan in het eerbetoon aan Oosterhuis. Bernard leerde ons zingen op het ritme van Oosterhuis en maakte zijn liedboek tot een vaste aanwinst binnen de vieringen. Hartelijk dank, Bernard, voor jouw jarenlang geschenk aan deze gemeenschap en om nog eens mee voor te gaan bij dit gebeuren dat – zoals veel in dit leven – tegelijk hartverwarmend droevig en feestelijk is.

 

Ontwaakt, gij die slaapt
sta op uit de dood
en Christus zal over u lichten!

 

We lezen uit Marcus 16: 1-8

Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria uit Magdala en Maria de moeder van Jakobus, en Salome geurige olie om hem te balsemen. Op de eerste dag van de week gingen ze heel vroeg in de ochtend, vlak na zonsopgang, naar het graf.
Ze zeiden tegen elkaar: ‘Wie zal voor ons de steen voor de ingang van het graf wegrollen?’ 4 Maar toen ze opkeken, zagen ze dat de steen al was weggerold; het was een heel grote steen.
Toen ze het graf binnengingen, zagen ze rechts een in het wit geklede jongeman zitten. Ze schrokken vreselijk. Maar hij zei tegen hen: ‘Wees niet bang. U zoekt Jezus, de man uit Nazaret die gekruisigd is. Hij is opgewekt uit de dood, hij is niet hier; kijk, dat is de plaats waar hij was neergelegd.
Ga terug en zeg tegen zijn leerlingen en tegen Petrus: “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd.”’

 De evangelielezing start bij twee vrouwen die, met een hart dat overloopt van verdriet, doen wat ze kunnen om de geliefde Jezus nog nabij te zijn met hun zorg. Er ligt een zware hindernis in het verschiet: die grote steen die ze alleen niet zullen kunnen wegrollen. Toch gaan ze al bij het krieken van de ochtend op weg met de balsem, hopend allicht dat Christus zal waken over de vroege vogels. En ja: bij aankomst blijkt de steen weggerold maar … het graf leeg. Het is beangstigend, ook als ze in het lege graf een engel ontdekken die hen bemoedigt (wees niet bang), die uitleg geeft bij wat niet te begrijpen lijkt (hier lag hij). De engel belooft toekomst ondanks alles en stelt ons gerust: we mogen blijven vertrouwen op Jezus’ woorden en daden ook al lijkt hij van de aardbodem verdwenen. Het is niet `amen en uit’, geen kortstondige blijde boodschap voor kortzichtige naïeve zielen. “Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zullen jullie hem zien, zoals hij jullie heeft gezegd.”’

Zij gaan dus op pad met de woorden van Oosterhuis: ‘onzeker, struikelend op klaarlichte dag’ om dan te horen: “hij is een mantel van licht om u heen, hij zal u noemen `niet langer verlaten’. De Heer zal een licht voor u zijn”.

Het verhaal van die vrouwen is ook dat van ons. Voorbeelden genoeg van engelen die ons in onzekere tijden laten weten dat er een plek voor ons wacht, dat we er niet alleen voor staan en ondanks alles in de toekomst kunnen geloven. Ik haal kort twee voorbeelden aan.

Ik denk aan die vrijwilligers binnen Thope – die we ‘omarmers’ noemen.
Minstens even belangrijk voor de vluchteling als het letterlijke huis, is de uitgestoken hand, mensen die je willen leren kennen, voor wie je zinvol en nuttig kan bijdragen. De omarmer die een gezin zo nabij kan zijn, is een engel die de weg naar toekomst toont. Ik denk aan een moslimvrouw die traditiegetrouw niets te zeggen had terwijl haar kinderen hartje zomer buiten speelden, bedekt van top tot teen. De omarmers slaagden erin te laten zien dat in onze cultuur de vrouw kan meespreken en kinderen een short kunnen dragen, zonder aan respect of deugdzaamheid in te boeten. Onvoorstelbaar snel kwam er die opening. Een opluchting voor elkeen, met een vlottere samenwerking onderling en beter integratie in de omgeving tot gevolg.

De betrokkenheid van deze vrijwilligers (waarvan sommigen ook professioneel bezig zijn met daklozen of vluchtelingen) gaat diep en verder dan de zorg om het ‘eigen gezin’. Zo liep één van hen onlangs door de stad toen ze op een gezin botste dat net op straat kwam staan en niet wist waarheen. Prompt kwam een boodschap binnen op de whatsapp-groep van de omarmers. Of iemand wist hoe ze die mensen alvast voor de nacht onderdak kon bieden. In een mum van tijd kwamen de boodschappen van verschillende kanten binnen: een telefoonnummer hier, een adres daar en een dienst ginder. Het onderdak werd verrassend snel gevonden.

Dat verhaal herinnert aan een anekdote in het boek Als de kerk niet dient, dient ze tot niets van Jacques Gaillot die op 12 april is gestorven en toen nog bisschop van Evreux was. Gaillot beschrijft hoe hij op een dag een winkel uitstapte en een Algerijns uitziende man met een kunstbeen op de stoep zag liggen. De man kon uit zichzelf niet meer recht. Het was koud, werd donker en hij wist niet waarheen. Gaillot stelde voor hem naar een opvangplek voor zwervers te brengen. Omdat de man zich maar met moeite recht kon houden, strompelden ze met zijn tweeën op weg: het was nog een heel eind. Behalve kijklustigen, stopte ook iemand in een grote auto. De chauffeur herkende de bisschop en de enigszins hopeloze situatie. Hij biedt het duo een lift aan. Bij het opvangcentrum gekomen blijken er geen bedden meer, ze rijden verder naar het politiebureau …. waar de man mag overnachten. Gaillot krijgt nog een lift naar huis en bij het uitstappen vertelt de chauffeur dat hij nooit naar de kerk gaat maar weet dat de ‘rode bisschop’ zwaar onder kritiek staat in bepaalde kringen. Hij belooft ‘als ik nog eens kritiek op jou hoor zal ik hen vertellen waar ik deze avond getuige van was.’ Engelen zijn gezegend, ze kondigen genade aan maar ook een opdracht, en hun voorbeeld is gelukkig besmettelijk, net zoals dat van Jezus.

Deze week kwam toevallig een andere steen mijn leven binnengerold. Een galsteen van 5 cm die de dunne darm van mijn vader blokkeert waardoor het broodnodige voedsel voor een lichaam buiten blijft. Het zijn een chirurg en de goede zorgen van verpleging die deze keer de steen hebben weggerold en kans op leven gaven. Opnieuw is er naast de technische ingrepen van het zorgteam nood aan liefdevolle zorg en de verbondenheid die de wil om te blijven leven, het uitzicht op wat goed en waardevol is, gaande houdt. Voor oud en jong is het duidelijk dat ons menselijk bestaan verbinding is, dat we leven van de liefde. Maar voor de meer kwetsbare mensen wordt dit extra intens beleefd. Het is een voorrecht om erbij te zijn waar die boodschap zo helder beleefd wordt. Laat ons dat uitzingen in de taal van

 

Voor kleine mensen is hij bereikbaar…
Hij zal opkomen voor de misdeelden…
En in die dagen zullen trouw en waarachtigheid bloeien,
zal er vrede in overvloed zijn.

 

Dankbaar eerbetoon aan +Huub Oosterhuis (Dominicus Gent, 23 april 2023)
Bernard de Cock

Ik wil hier geen biografie van Huub Oosterhuis geven, ook geen uitgebreide voorstelling van zijn oeuvre. Dat zal in de komende tijd nog voldoende gebeuren. Ik wil Huub Oosterhuis gewoon dankbaar eer betonen voor al hetgeen hij ons heeft gegeven. Gelukkig had de gelovige taalkunstenaar zijn geliefde stokpaardjes: onder andere over hoe een nieuwe verwoording de versteende vertolking van een gefixeerde geloofsinhoud openbreekt – poëzie die de steen wegrolt, over de Bijbel, over zingen en liturgie, over hoe wij God en Jezus én elkaar zien, over politieke keuzes.

Ik bekijk enkele van die stokpaardjes. Laten we met het laatste beginnen, zijn politieke keuze. Toen Huub op 9 november 2019 hier in Dominicus op bezoek was, heeft hij ons allemaal verrast met zijn lezing over Henriëtte Roland Holst. Ik heb het ervaren als een testamentair statement. Na een jarenlange sterk maatschappelijk-linkse opstelling, herinnert de oude Oosterhuis zich wat hij als adolescent van de grote dichteres had geleerd. Ze is er in de loop van haar leven, zo vertelde hij ons, steeds dieper van overtuigd geraakt, dat de utopie van de klasseloze maatschappij en het socialisme nooit ook maar een beetje werkelijkheid zal worden als mensen niet bereid zijn zichzelf om te vormen, hoogstpersoonlijk, innerlijk, op het niveau van hun ziel. In de ziel van de mensen begint de omwenteling der structuren. En dan nog even citeerde hij de oude dichteres zelf, zijn strenge mentrix: “Ik denk, dat wij nu eerst lang moeten leeren ons van ’t zelfzuchtig streven te ontdoen”.

Ik heb ooit al lachend gezegd: Oosterhuis schrijft alles af. Hij schrijft heel de Bijbel over. Dat is natuurlijk een boutade. Maar het is een gelukkig feit dat hij het op een magistrale wijze heeft gedaan. Hij heeft de Schrift opnieuw voor ons ontsloten. Ook die is eeuwenlang voor de katholieke geloofsgemeenschap begraven geweest, in de donkere grotspelonk van het klerikale Latijn, met een heel zware steen ervoor. In een sterk lied, dat wij nu gaan zingen, maakt hij van de Schrift een levende werkelijkheid. Hij toont aan dat hoe meer mensen de Schrift tot hun levensboek maken in hun dagdagelijkse omgang met elkaar, hoe rijker de teksten worden, hoe ze groeien en vruchtbaar worden voor weer nieuwe lezers. De tekst van dit lied is zo sterk en direct dat hij geen verdere uitleg behoeft (zingen van het lied “Boek, jij bent geleefd”, VL 491).

Nu iets over leven en geloven, liturgie en taal. Ik heb een tiental jaar geleden eens voor mezelf op papier gezet waar wij in Dominicus voor stonden. Ik heb dat deze week herlezen, en daarbij gemerkt dat vooral de teksten van Huub Oosterhuis aan de basis lagen van wat ik verwoord had. Ik ben toen vertrokken van een oude gedachte uit onze katholieke traditie, namelijk: lex orandi, lex credendi, lex vivendi. Eenvoudig gezegd: de liturgie, dus wat wij bidden en zingen bepaalt hoe en wat wij geloven en dat op zijn beurt bepaalt hoe wij leven. Of nog eenvoudiger gezegd: wij geloven zoals wij bidden, wij bidden zoals wij geloven, en daarnaar handelen wij. En dan leg ik de woorden van Huub daarnaast, woorden die beschrijven wat hij heel zijn leven heeft gedaan – ik citeer: Een kerkdienst is, dat men zich oefent in de omgangsvormen en in de stijl van het geloof. Godsdienstoefening, discipline. De tucht opbrengen, bijvoorbeeld, van de herhaling; wie ooit iets geschouwd heeft en onmiskenbaar ervaren, een visioen, een toekomst, zal blijven zoeken naar woorden en vormen waarin hij dat oorspronkelijke moment kan doen herleven. Hij zal volharden in de gedachtenis, opdat de herinnering levend blijft. Liturgie is tucht en trouw tegen de vergetelheid en de dofheid van de lange duur. Oosterhuis heeft daartoe ook een nieuwe tweede taal geschapen, of hij heeft de tweede taal van de Schrift overgenomen. Tegen de verstening van de zogenaamde objectiviteit. Een taal die poëtisch is, soms ook veelduidig, dubbelzinnig, vertellend. Humoristisch soms. Zeker dichter bij de waarheid van het leven door paradoxen heen. “Lees maar, er staat niet wat er staat.” Een zoekende taal ook over Jezus van Nazareth… naaste, vreemde, jood, zaad, wijnstok, en over diens Vader… onzichtbaar gegeven, sprekend nabij, stem die mij roept, schild, burcht. En tenslotte combineert hij zijn poëzie met de rituelen als een gespeelde profetie. Dat gebeurt in Dominicus ook, al zolang, sober, vooral tijdens de dienst van de tafel. Herhalend, met tucht en trouw tegen het vergeten…

We ervaren elke week in de viering wat zingen vermag, ook vandaag, vanaf het begin, in ons openingslied “Ontwaakt, gij die slaapt”, bij psalm 72, en zeker ook in het lied over de Schrift. De eigen kracht van zingen. Huub heeft daar mooie dingen over gezegd. Onder andere dit: Over zingen niets dan goeds. Het lied is van allen en voor allen. Nooit is er niet gezongen. Het lied is niet zelden het enige bezit der armen. Zingen met de stelligheid van het vermoeden; met de zekerheid van de hoop. Zingen als omgangsvorm: mensen zo bejegenen dat zij worden teruggevoerd tot wat in hen eenvoudig en wezenlijk is. Zingen-met-velen: je gêne en cynisme afleggen, een beetje bloot worden en je niet schamen voor elkaar; en geen mens te min om mee te doen. En hij citeert Guido Gezelle, een dichter die hij in zijn hart droeg: “Mocht ik met een lied uw herte winnen, ’t waar mij weerd genoeg dat ik dichtt’ en dacht en werkte, s’avonds late en ’s morgens vroeg.” In het lied dat we nu gaan zingen gebruiken we woorden die we misschien alleen maar samen met anderen aandurven. We zouden ze niet kunnen zeggen, elk apart, met onze versmallende spreekstem, maar we kunnen ze wel zíngen, met elkaar, samen. Het gaat over de kwetsbaarheid van onze relaties, en tegelijkertijd de ongelooflijke kracht van ons menselijk samenleven en van ons mededogen met elkaar. God wordt nergens vermeld. Hij is wel onzichtbaar gegeven, sprekend nabij. Wij mogen ons korte lichte lange eigen leven ontvangen als genadebrood. Een lied dat mij telkens heftig emotioneert, want het komt toch héél dichtbij, vind je niet? Bedankt, Huub, voor zoveel goeds, zoveel moois, zoveel waars. (zingen van het lied “De woorden die wij spraken”, VL 526).

 

Inleiding op de tafeldienst  

Hij die ons voorhield dat het goede zal zegevieren, dat liefde zal winnen van haat, dat vrede zal winnen van oorlog, dat leven zal winnen van dood. Hij vatte die boodschap nog eens samen op het einde van zijn leven, tijdens een maaltijd. En Hij vroeg toen dat wij Hem zouden nadoen, niet in een pompeuze liturgie met codes, maar eenvoudig aan deze zelfgemaakte tafel.

Samen met zoveel bekende en onbekende mensen overal ter wereld, ervaren wij rond de tafel verbondenheid. Wij oefenen breken en delen, wij oefenen vrede. Wij oefenen hier wat we in ons dagelijks leven ook zouden willen doen: breken en delen van wat leven geeft: eten en drinken, brood en wijn. Wat wij hier samen rond deze tafel kunnen ervaren is een voorsmaakje en al een eerste realisatie van wat het Rijk van God zou kunnen zijn.

We brengen ook onze overledenen aanwezig door het aansteken van de kaarsjes, en we brengen hen aanwezig die hier omwille van ziekte of andere redenen niet aanwezig kunnen zijn. Laten we aan tafel gaan.

 
Vredeswens  

Dat wij steeds nieuwe woorden vinden om onszelf en andere te laten zien wat God met ons vermag. Dat ze mogen blijven klinken in ons hart en ons toelaten te geloven in de belofte van een toekomst door een engel gebracht. De vrede zij met u.
 

Onze Vader

 

 

Blijf verbonden met de gemeenschap van Dominicus Gent:
via de nieuwsbrieven: https://www.dominicusgent.be/nieuwsbrief/
via Facebook ( https://www.facebook.com/Dominicus-Gent-324436994242688/)
Abonneer u nu op ons nieuw online platformhttp://Bijlichten.be 
Ga er in gesprek met de auteurs van de filmpjes!

Indien u meent dat voor een bepaald object het auteursrecht van de auteur of zijn/haar erfgenamen, of het recht op afbeelding geschonden werd, neem dan contact op met ons zodat de situatie kan worden rechtgezet.